the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Leviticus 22
1 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende:2 Spreek tot Aron en zijne zonen, dat zij zich onthouden van de heilige dingen der kinderen Israls, welke zij Mij heiligen, en dat zij mijnen heiligen naam niet ontheiligen; want Ik ben de Heer.3 Zeg tot hen voor hunne nakomelingen: Wie van uw zaad tot de heilige dingen nadert, welke de kinderen Israls den Heer heiligen, als zijne onreinheid op hem is, diens ziel zal uitgeroeid worden voor mijn aangezicht; want Ik ben de Heer.4 Wie van Arons zaad melaats is of een vloed heeft, zal van het heilige niet eten, voordat hij rein is; wie enig dood lichaam aanraakt, of wien in den slaap het zaad ontgaat,5 en wie enig gewormte aanraakt, waardoor hij onrein wordt of een mens, waardoor hij onrein wordt, en al wat hem verontreinigt,6 wie iets van dat alles aanraakt, is onrein tot den avond, en hij zal niet eten van de heilige dingen, maar zal te voren zijn lichaam met water baden.7 En als de zon ondergegaan en hij rein geworden is, alsdan mag hij daarvan eten, want het is zijne spijs.8 Een aas, en wat door wilde dieren verscheurd is, zal hij niet eten, opdat hij er niet onrein door worde; want Ik ben de Heer.9 Daarom zullen zij mijne inzettingen onderhouden, opdat zij geen zonde op zich laden en daarin sterven, als zij zich ontheiligen; want Ik ben de Heer, die hen heiligt.
10 Geen vreemde zal van het heilige eten, noch de huisgenoot des priesters, noch een dagloner.11 Maar als de priester ene ziel voor zijn geld koopt, die mag daarvan eten; en wat hem in zijn huis geboren wordt, dat mag ook van zijn brood eten.12 Maar als de dochter des priesters de vrouw eens vreemden wordt, zal zij van het heilige hefoffer niet eten.13 Maar wordt zij weduwe of uitgestoten, en heeft geen zaad, en keert zij weder tot haars vaders huis, zo zal zij van haars vaders brood eten, evenals toen zij nog maagd was; maar geen vreemde zal daarvan eten.14 Wie uit dwaling van het heilige eet, zal het vijfde deel daaraan toevoegen, en het den priester geven benevens het heilige:15 dus zullen zij de heilige dingen der kinderen Israls niet ontheiligen, welke zij voor den Heer heffen,16 opdat zij zich niet met misdaad en schuld beladen, als zij hunne heilige dingen eten; want Ik ben de Heer, die hen heiligt.
17 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende:18 Spreek tot Aron en zijne zonen, en tot de kinderen Israls: Elke Israliet of vreemdeling in Isral, die zijn offer wil brengen, hetzij volgens hunne geloften of vrijwillig, dat zij den Heer een brandoffer willen brengen,19 dat Hem van u aangenaam zij: dat zal een mannetje en zonder gebrek zijn, van runderen, of lammeren, of geiten.20 Al wat enig gebrek heeft zult gij niet offeren, want het zal voor u niet aangenaam zijn.21 En wie den Heer een dankoffer wil brengen, ene bijzondere gelofte, of vrijwillig, van runderen, of schapen, dat zal zonder gebrek zijn, opdat het aangenaam zij: het moet geen gebrek hebben:22 Is het blind, of gebrekkig, of verlamd, of dor, of schurftig, of heeft het uitslag, zo zult gij dat den Heer niet offeren, en daarvan geen offer geven op het altaar des Heren,23 Een os of een schaap, ongewone of gebrekkige leden hebbende, moogt gij vrijwillig offeren, maar tot ene gelofte zal het niet aangenaam zijn.24 Ook zult gij niets wat verstoten, of gedrukt, of gescheurd, of wat gewond is, den Heer offeren, en zult dat in uw land niet doen.25 Gij zult ook niets zodanigs van de hand eens vreemden als spijze uws Gods offeren, want het deugt niet en het heeft een gebrek; daarom zal het niet aangenaam zijn voor u.26 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende:27 Wanneer een kalf of lam of bokje geboren is, zo zal het zeven dagen bij zijne moeder zijn, maar op den achtsten dag en vervolgens mag men het den Heer offeren; dan is het aangenaam.28 Maar hetzij een rund of schaap; men zal het niet met zijn jong op nen dag slachten.29 En als gij den Heer een lofoffer wilt brengen, dat voor u aangenaam zij,30 zo zult gij het op denzelfden dag eten, en zult er niet van overlaten tot den morgen; want Ik ben de Heer.31 Onderhoudt mijne geboden en doet daarnaar, want Ik ben de Heer;32 opdat gij mijnen heiligen naam niet ontheiligt, maar Ik geheiligd worde onder de kinderen Israls; want Ik ben de Heer, die u heiligt,33 die u uit Egypteland gevoerd heb, opdat Ik uw God zij, Ik, de Heer.