the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Leviticus 21
1 En de Heer sprak tot Mozes: Zeg den priesters, Arons zonen, en spreek tot hen: Een priester zal zich aan geen dode zijns volks verontreinigen;2 behalve aan zijn bloedverwant, die hem het naaste bestaat, als aan zijne moeder, aan zijnen vader, aan zijnen zoon, aan zijne dochter, aan zijnen broeder,3 en aan zijne zuster, die nog als maagd bij hem inwoont, en geen vrouw eens mans geweest is; aan die mag hij zich verontreinigen.4 Anders mag hij zich niet verontreinigen aan iemand, die hem toebehoort onder zijn volk, zodat hij zich ontheiligt.5 Hij zal ook geen kruin op zijn hoofd maken, noch zijnen baard afscheren, en aan zijn lichaam geen teken insnijden.6 Zij zullen voor hunnen God heilig zijn, en den naam huns Gods niet ontheiligen, want zij offeren de vuuroffers des Heren, het brood huns Gods; daarom zullen zij heilig zijn.7 Zij zullen geen hoer nemen, noch iemand, die onteerd is, of van haren man verstoten; want hij is zijnen God heilig.8 Daarom zult gij hem heilig houden, want hij offert het brood uws Gods; hij zal u heilig zijn, want Ik ben heilig, de Heer, die u heiligt.9 Als eens priesters dochter begint te hoereren, zal men haar met vuur verbranden; want zij heeft haren vader geschonden.
10 Wie hogepriester is onder zijne broeders, op wiens hoofd de zalfolie gegoten, en die verordend is om de heilige klederen aan te trekken, zal zijn hoofd niet ontbloten en zijne klederen niet scheuren.11 En hij zal tot geen dode komen; en hij zal zich noch om zijnen vader noch om zijne moeder verontreinigen.12 Hij zal niet uit het heiligdom gaan, om het heiligdom zijns Gods niet te ontheiligen; want de heilige kroon, de zalfolie zijns Gods, is op hem. Ik ben de Heer.13 Ene maagd zal hij tot vrouw nemen,14 maar geen weduwe, noch verstotene, noch onteerde, noch hoer; maar ene maagd uit zijn volk zal hij tot vrouw nemen,15 opdat hij zijn zaad niet ontheilige onder zijn volk; want Ik ben de Heer, die hem heiligt.
16 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende:17 Spreek tot Aron en zeg: Wanneer aan iemand van uw zaad onder uwe geslachten een gebrek is, dan zal hij niet naderen om het brood zijns Gods te offeren.18 Want niemand, aan wien een gebrek is, zal naderen, hetzij dat hij blind of lam is, of een misvormden neus heeft, of te kort of te lang van leden is,19 of die aan voet of hand gebrekkig is,20 of die bultig is, of een vlies op het oog heeft, of scheel, of schurftig is, of uitslag heeft, of die gebroken is.21 Al wie nu van het zaad van Aron, den priester, een gebrek aan zich heeft, zal niet naderen om de offers voor den Heer te offeren; want hij heeft een gebrek, daarom zal hij tot de broden zijns Gods niet naderen om te offeren.22 Nochtans zal hij het brood zijns Gods eten, zo van de heilige als van de allerheiligste offers.23 Doch tot het voorhangsel zal hij niet komen, noch tot het altaar naderen, dewijl een gebrek aan hem is, opdat hij mijn heiligdom niet ontheilige; want Ik ben de Heer, die hen heiligt.24 En Mozes sprak dit tot Aron en zijne zonen en tot al de kinderen Israls.