the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Leviticus 20
1 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende:2 Zeg den kinderen Israls: Wie onder de kinderen Israls, of van de vreemdelingen, die onder Isral wonen, van zijn kroost aan den Moloch geeft, zal den dood sterven; het volk in het land zal hem stenigen.3 En Ik zal mijn aangezicht tegen dien mens stellen, en zal hem uit zijn volk uitroeien, omdat hij van zijn kroost aan den Moloch gegeven, en mijn heiligdom verontreinigd, en mijnen heiligen naam ontheiligd heeft.4 En indien het volk in het land het voor dien mens door de vingers mocht zien, die van zijn kroost aan den Moloch gegeven heeft, zodat zij hem niet doden,5 zo zal Ik echter mijn aangezicht tegen dien mens stellen, en tegen zijn geslacht, en Ik zal hem, en allen, die met hem den Moloch nagehoereerd hebben, uit hun volk uitroeien.6 Wanneer iemand zich tot de waarzeggers en wichelaars keren zal, om die na te hoereren, zo zal Ik mijn aangezicht tegen hem stellen en zal hem uit zijn volk uitroeien.7 Daarom heiligt u en zijt heilig; want Ik ben de Heer, uw God;8 en onderhoudt mijne inzettingen en doet die; want Ik ben de Heer, die u heiligt.9 Wie zijnen vader of zijne moeder vloekt, zal den dood sterven; zijn bloed zij op hem, omdat hij zijnen vader of zijne moeder gevloekt heeft.
10 Wie met iemands huisvrouw overspel bedreven heeft, zal den dood sterven, zowel de overspeler als de overspeelster, omdat hij met de vrouw van zijnen naaste overspel bedreven heeft.11 Als iemand bij zijns vaders huisvrouw zal gelegen hebben, zodat hij zijns vaders bed onteert, dan zullen beiden den dood sterven; hun bloed zij op hen.12 Als iemand bij zijn schoondochter ligt, zo zullen beiden den dood sterven, want zij hebben ene schanddaad bedreven; hun bloed zij op hen.13 Als iemand bij een jongen ligt, als bij ene vrouw, zo hebben beiden een gruwel gepleegd en zullen beiden den dood sterven; hun bloed zij op hen.14 Als iemand ene vrouw neemt, en hare moeder daarbij, dan heeft hij ene schanddaad bedreven; men zal hem met vuur verbranden, en haar ook, opdat er geen schanddaad onder u zij.15 Als iemand bij een beest ligt, zal hij den dood sterven; ook het beest zal men doden.16 Als ene vrouw tot enig beest nadert, zodat zij daarmede te doen heeft, zult gij haar doden, en het beest ook; den dood zullen zij sterven; hun bloed zij op hen.17 Als iemand zijne zuster neemt, de dochter zijns vaders of de dochter zijner moeder, en hare schaamte beziet en zij wederom zijne schaamte, dat is ene bloedschande, en zij zullen uitgeroeid worden voor de lieden huns volks, want hij heeft de schaamte zijner zuster ontbloot; hij zal zijne misdaad dragen.18 Wanneer een man bij ene vrouw ligt ten tijde als zij hare krankheid heeft, en hare schaamte ontbloot en de bron haars bloeds ontdekt, en zij de bron haars bloeds ontbloot, zo zullen beiden uit hun volk uitgeroeid worden.19 Gij zult de schaamte van de zuster uwer moeder en de zuster uws vaders niet ontbloten; zulk een heeft zijne naaste bloedverwante ontbloot, en zij zullen hunne misdaad dragen.20 Als iemand bij de huisvrouw van zijns vaders broeder ligt, zo heeft hij zijns ooms schaamte ontbloot; zij zullen hunne zonde dragen; zonder kinderen zullen zij sterven.21 Als iemand zijns broeders huisvrouw neemt, dat is ene schandelijke daad: zij zullen zonder kinderen zijn, omdat hij zijns broeders schaamte ontbloot heeft.
22 Zo onderhoudt dan al mijne inzettingen en mijne rechten en doet daarnaar, opdat het land, naar hetwelk Ik u voer om aldaar te wonen, u niet uitspuwe;23 en wandelt niet naar de inzettingen der volken, welke Ik voor u zal uitstoten; want dit alles hebben zij gedaan en Ik heb een afschuw van hen gehad.24 Tot u echter sprak Ik: Gij zult hun land bezitten, want Ik zal u een land tot een erf geven, waar melk en honig vloeit. Ik ben de Heer, uw God, die u van de volken afgezonderd heb.25 Derhalve zult gij ook het reine vee van het onreine afzonderen, en de onreine vogels van de reine, en uwe ziel niet verontreinigen aan het vee, aan de vogels, en aan al wat op de aarde kruipt, hetwelk Ik voor u afgezonderd heb, opdat het u onrein zij.26 En gij zult Mij heilig zijn, want Ik de Heer ben heilig, die u afgezonderd heb van de volken, opdat gij de mijne zoudt zijn.27 Als nu een man of ene vrouw een waarzegger of wichelaar zal zijn, zullen zij den dood sterven; men zal hen stenigen; hun bloed zij op hen.