the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Leviticus 19
1 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende:2 Spreek tot de gehele gemeente der kinderen Israls en zeg tot hen: Gij zult heilig zijn, want Ik ben heilig, de Heer, uw God.3 Een ieder vreze zijne moeder en zijnen vader, en onderhoude mijne feestdagen; want Ik ben de Heer, uw God.4 Gij zult u niet tot de afgoden keren, en zult u geen gegoten godheden maken; want Ik ben de Heer, uw God.5 En wanneer gij den Heer een dankoffer wilt offeren, zo zult gij offeren hetgeen Hem behagen kan.6 En gij zult het eten op denzelfden dag als het geofferd wordt, en des anderen daags; maar wat tot den derden dag overblijft, zal men met vuur verbranden;7 en indien iemand op den derden dag daarvan eten zal, zo is hij een gruwel en zal niet aangenaam zijn;8 en wie er van eet zal zijne misdaad dragen, omdat hij het heiligdom des Heren ontheiligt, en zulk ene ziel zal uit haar volk uitgeroeid worden.9 Wanneer gij den oogst uws lands afmaait, zo zult gij het niet aan de hoeken in het rond afsnijden, ook niet alles nauwkeurig opzamelen;10 ook zult gij uwen wijnberg niet zo nauwkeurig afplukken, noch de afgevallen druiven opzamelen; maar gij zult die voor de armen en vreemdelingen overlaten; want Ik ben de Heer, uw God.
11 Gij zult niet stelen, noch liegen, noch valschelijk handelen de een met den ander.12 Gij zult niet valschelijk zweren bij mijnen naam, noch den naam uws Gods ontheiligen; want Ik ben de Heer.13 Gij zult uwen naaste geen onrecht doen, noch hem beroven; des dagloners loon zal niet bij u blijven tot den morgen.14 Gij zult den dove niet vloeken, en voor den blinde zult gij geen struikelblok werpen, maar gij zult voor uwen God vrezen; want Ik ben de Heer.15 Gij zult geen onrecht doen in het gericht, en zult den geringe niet voortrekken, noch den grote eren, maar gij zult uwen naaste rechtvaardig richten.16 Gij zult geen kwaadspreker zijn onder uw volk; ook zult gij niet optreden tegen het bloed uws naasten; want Ik ben de Heer.17 Gij zult uwen broeder niet haten in uw hart, maar gij zult uwen naaste bestraffen, opdat gij om zijnentwil geen schuld draagt.18 Gij zult niet wraakgierig zijn, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven; want Ik ben de Heer.
19 Mijne inzettingen zult gij onderhouden; gij zult uw vee met geen andere soort van dieren te doen laten hebben, en uw veld niet met menigerlei zaad bezaaien, en geen kleed, van wol en linnen gemengd, aan u laten komen.20 Als een man vleselijke gemeenschap heeft met ene vrouw, die ene lijfeigene maagd is, en door den man versmaad, doch niet gelost of vrijgelaten, dat zal gestraft worden; maar zij zullen niet sterven, want zij is niet vrij geweest.21 Maar hij zal voor zijne schuld den Heer aan den ingang van de tent der samenkomst een ram tot een schuldoffer brengen;22 en de priester zal hem met dat schuldoffer voor den Heer verzoenen over de zonde, die hij gedaan heeft; zo zal God hem zijne zonde, die hij gedaan heeft, genadig vergeven.23 Wanneer gij in het land komt, en allerlei bomen plant, waar men van eet, zo zult gij hunne eerste vruchten, als ware het hunne voorhuid, besnijden; drie jaren lang zult gij ze voor onbesneden houden en er niet van eten;24 en in het vierde jaar zullen al hunne vruchten heilig zijn, een lofoffer voor den Heer;25 maar in het vijfde jaar zult gij de vruchten eten en ze inzamelen; want Ik ben de Heer, uw God.26 Gij zult niets met bloed eten. Gij zult op geen vogelgeschreeuw achtslaan, noch dagen verkiezen.27 Gij zult uw haar aan het hoofd niet rondom afsnijden, noch uwen baard geheel afscheren.28 Gij zult om een dode geen teken in uw vlees snijden, noch letters van een ingedrukt teken in u maken; want Ik ben de Heer.29 Gij zult uwe dochter niet tot hoererij houden, opdat het land geen hoererij bedrijve en met schanddaden vervuld worde.
30 Onderhoudt mijne feestdagen en ontziet mijn heiligdom; want Ik ben de Heer.31 Gij zult u niet tot de waarzeggers keren, en niets bij de wichelaars onderzoeken, opdat gij niet aan hen verontreinigd wordt; want Ik ben de Heer, uw God.32 Voor een grijs hoofd zult gij opstaan en den oude eren; en gij zult vrezen voor uwen God; want Ik ben de Heer.33 Wanneer een vreemdeling bij u in uw land wonen zal, zult gij hem niet verdrukken.34 Hij zal bij u wonen als een inboorling onder u, en gij zult hem liefhebben als uzelve; want gij zijt ook vreemdelingen geweest in Egypteland. Ik ben de Heer, uw God.35 Gij zult geen onrecht doen in het gericht, met de el, het gewicht, of de maat.36 Rechte weegschalen, rechte ponden, rechte schepels, rechte kannen zullen onder u zijn; want Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypteland gevoerd heb,37 opdat gij al mijne inzettingen en al mijne rechten onderhoudt en die doet; want Ik ben de Heer.