the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Leviticus 17
1 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende:2 Zeg aan Aron en zijne zonen en aan al de kinderen Israls, en spreek tot hen: Dit is het wat de Heer geboden heeft, zeggende:3 Wie uit het huis van Isral een os of een lam of een geit in of buiten het leger slacht,4 en die niet voor den ingang van de tent der samenkomst brengt, om den Heer Vr de woning des Heren geofferd te worden, zal aan het bloed schuldig zijn, als iemand, die bloed vergoten heeft; en zulk een man zal uit zijn volk uitgeroeid worden.5 Daarom zullen de kinderen Israls hunne offers, welke zij op het veld slachten, voor den Heer, aan den ingang van de tent der samenkomst, tot den priester brengen, en hunne dankoffers aldaar den Heer offeren.6 En de priester zal het bloed voor den ingang van de tent der samenkomst tegen het altaar des Heren sprengen, en hij zal het vet den Heer tot een liefelijken reuk ontsteken.7 En zij zullen hunne offers voortaan geenszins den veldgoden, met welke zij hoereren, offeren. Dit zal hun ene eeuwige inzetting zijn bij hunne nakomelingen.8 Daarom zult gij tot hen zeggen: Welk mens uit het huis van Isral, of van de vreemdelingen, die onder u zijn, een offer of brandoffer brengt,9 en het niet voor den ingang van de tent der samenkomst brengt, om het den Heer te offeren, die zal uit zijn volk uitgeroeid worden.
10 En welk mens, hij zij van het huis Israls of een vreemdeling onder u, enig bloed eet, tegen dien zal Ik mijn aangezicht stellen, en zal hem midden uit zijn volk uitroeien;11 want het leven des lichaams is in het bloed, en Ik heb het op het altaar gegeven, opdat uwe zielen daarmede verzoend worden; want het bloed is de verzoening, omdat het leven daarin is.12 Daarom heb Ik den kinderen Israls gezegd: Niemand onder u zal bloed eten; ook geen vreemdeling, die onder u woont.13 En welk mens, hij zij van het huis Israls of een vreemdeling onder u, op de jacht een wild dier of gevogelte vangt, dat men eet, die zal deszelfs bloed vergieten en met aarde bedekken.14 Want het leven des lichaams is in zijn bloed, zolang het leeft; en Ik heb den kinderen Israls gezegd: Gij zult geen bloed eten, want het leven des lichaams is in zijn bloed: wie dat eet, zal uitgeroeid worden.15 En wie een aas of wat door het wild verscheurd is, eet, hij zij een inboorling of vreemdeling, zal zijne klederen wassen en zich met water baden, en onrein zijn tot den avond; dan wordt hij rein.16 Maar indien hij zijne klederen niet wassen noch zich baden zal, zo zal hij aan zijne misdaad schuldig zijn.