the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Leviticus 15
1 En de Heer sprak tot Mozes en Aron, zeggende:2 Spreekt tot de kinderen Israls en zegt tot hen: Ieder man, die een vloed in zijn vlees heeft, is onrein.3 Maar alsdan is hij onrein om dezen vloed, als zijn vlees van dien vloed ettert of verstopt is.4 Alle legerstede, waarop hij, die den vloed heeft, ligt, en alles waarop hij zit, is onrein.5 En wie zijne legerstede aanraakt, zal zijne klederen wassen en zich met water baden, en onrein zijn tot den avond.6 En wie zitten gaat, waar hij gezeten heeft, zal zijne klederen wassen en zich met water baden, en onrein zijn tot den avond.7 Wie zijn vlees aanraakt, zal zijne klederen wassen en zich met water baden, en onrein zijn tot den avond.8 Als hij, die den vloed heeft, zijn speeksel werpt op dengene, die rein is, zo zal deze zijne klederen wassen en zich met water baden, en onrein zijn tot den avond.9 En alle zadeltuig, waarop hij rijdt, die den vloed, heeft, zal onrein zijn.10 En wie iets aanraakt, hetgeen hij onder zich gehad heeft, zal onrein zijn tot den avond; en wie dat draagt, zal zijne klederen wassen en zich met water baden, en onrein zijn tot den avond.11 En wien hij, die den vloed heeft, aanraakt, eer hij de handen wast, zal zijne klederen wassen en zich met water baden, en onrein zijn tot den avond.12 En alle aarden vat, dat hij, die den vloed heeft, aanraakt, zal men breken, maar het houten vat zal men met water spoelen.13 En als hij van zijnen vloed gereinigd wordt, zo zal hij, nadat hij rein geworden is, zeven dagen tellen, en zijne klederen wassen, en zijn vlees met levend water baden; dan is hij rein.14 En op den achtsten dag zal hij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, en ze voor den Heer aan den ingang van de tent der samenkomst brengen, en ze den priester geven.15 En de priester zal de ene tot een zondoffer en de andere tot een brandoffer bereiden, en hem vanwege zijnen vloed voor den Heer verzoenen.16 Als het zaad enen man in den slaap ontgaat, zal hij zijn gehele lichaam met water baden, en onrein zijn tot den avond.17 En alle kleed en alle vel, dat met dat zaad bevlekt is, zal hij met water wassen, en het zal onrein zijn tot den avond.18 Ook, wanneer zodanig een man bij ene vrouw gelegen heeft, zo zullen zij zich met water baden, en onrein zijn tot den avond.
19 Als ene vrouw hare stonden heeft, dan zal zij zeven dagen afgezonderd worden; en wie haar aanraakt, zal onrein zijn tot den avond.20 En alles, waarop zij ligt, zolang zij haren tijd heeft, zal onrein zijn, en waarop zij zit, zal onrein zijn.21 En wie hare legerstede aanraakt, zal zijne klederen wassen en zich met water baden, en onrein zijn tot den avond.22 En wie iets aanraakt, waarop zij gezeten heeft, zal zijne klederen wassen en zich met water baden, en onrein zijn tot den avond.23 En wie iets, aanraakt, dat over hare legerstede, of over de zitplaats, op welke zij gezeten heeft, was, zal onrein zijn tot den avond.24 En als een man bij haar ligt, en haar tijd komt haar bij hem aan, dan zal hij zeven dagen onrein zijn; en de legerstede, op welke hij gelegen heeft, zal onrein zijn.25 Maar als ene vrouw een langen tijd haren vloed heeft, niet alleen op den gewonen tijd, maar ook boven den gewonen tijd, zo zal zij, gelijk ten tijde van hare afzondering, onrein zijn, zolang zij vloeit.26 Alle legerstede, op welke zij den gehelen tijd haars vloeds ligt, zal zijn als de legerstede van hare afzondering; en alles, waarop zij zit, zal onrein zijn, gelijk de onreinheid van hare afzondering.27 Wie iets daarvan aanraakt, zal onrein zijn, en zal zijne klederen wassen en zich met water baden, en onrein zijn tot den avond.28 Maar als zij van haren vloed rein wordt, zo zal zij zeven dagen tellen; daarna zal zij rein zijn.29 En op den achtsten dag zal zij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, en deze tot den priester voor den ingang van de tent der samenkomst brengen.30 En de priester zal de ene tot een zondoffer en de andere tot een brandoffer bereiden, en haar vanwege den vloed harer onreinheid voor den Heer verzoenen.31 Alzo zult gij de kinderen Israls waarschuwen tegen alle onreinheid, opdat zij niet sterven in hunne onreinheid, als zij mijne woning, die onder u is, verontreinigen.32 Dit is de wet voor dengene, die een vloed heeft, en wien het zaad in den slaap ontgaat, zodat hij daarvan onrein wordt;33 en voor de vrouw, die hare stonden heeft, alsmede voor elk, hetzij man of vrouw, die een vloed heeft; en voor den man, die bij ene onreine gelegen heeft.