the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Leviticus 14
1 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende:2 Dit is de wet aangaande den melaatse, als hij zal gereinigd worden. Hij zal tot den priester komen.3 En de priester zal buiten het leger gaan, en bezien, hoe de plaag der melaatschheid aan den melaatse genezen is.4 En hij zal dengene, die zich ter reiniging aanbiedt, gelasten, dat hij twee levende vogels neme, benevens cederhout, en scharlakenkleurige wol, en hysop.5 Ook zal hij gebieden den enen vogel in een aarden vat boven levend water te slachten.6 En hij zal den levenden vogel nemen, benevens het cederhout, de scharlakenkleurige wol en den hysop, en die dompelen in het bloed des vogels, die boven het levende water geslacht is;7 en hem, die zich ter reiniging van de melaatschheid aanbiedt, zevenmaal besprengen; en hem alzo reinigen, en den levenden vogel in het open veld laten vliegen.8 De gereinigde nu zal zijne klederen wassen en al zijn haar afscheren, en zich met water baden, zo is hij rein: daarna ga hij in het leger, doch hij zal zeven dagen buiten zijne hut blijven.9 En op den zevenden dag zal hij al zijn haar op het hoofd, aan den baard en aan de wenkbrauwen zijner ogen afscheren, zodat alle haren afgeschoren zijn; en hij zal zijne klederen wassen en zijn vlees met water baden; dan is hij rein.
10 En op den achtsten dag zal hij twee lammeren, zonder gebrek, en een njarig schaap, zonder gebrek nemen, en drie tienden meelbloem, met olie gemengd, en een log olie tot een spijsoffer.11 Alsdan zal de priester den gereinigde zelven en deze dingen stellen voor den Heer, voor den ingang van de tent der samenkomst.12 En hij zal het ene lam nemen, en tot een schuldoffer offeren met den log olie, en zal het voor den Heer bewegen.13 Daarna zal hij dat lam slachten ter plaatse, waar men het zondoffer en brandoffer slacht, namelijk in de heilige plaats, want gelijk het zondoffer, zo is ook het schuldoffer voor den priester; want het is het allerheiligste.14 En de priester zal van het bloed des schuldoffers nemen, en het den gereinigde aan den lap van het rechteroor, en op den duim van zijne rechterhand, en op den groten teen van zijn rechtervoet doen.15 Daarna zal hij van de olie uit den log nemen en daarvan in zijne eigene linkerhand gieten.16 En hij zal zijnen rechtervinger in de olie dopen, die in zijne linkerhand is, en met zijnen vinger de olie zevenmaal voor den Heer sprengen.17 Maar van de overige olie in zijne hand zal hij den gereinigde aan den lap van het rechteroor, en op den rechterduim, en op den groten teen van zijn rechtervoet, boven op het bloed des schuldoffers doen.18 Maar de overige olie in zijne hand zal hij op het hoofd des gereinigden doen, en hem verzoenen voor den Heer.19 Voorts zal hij het zondoffer bereiden, en den gereinigde vanwege zijne onreinheid verzoenen; en daarna zal hij het brandoffer slachten,20 en zal het op het altaar offeren, benevens het spijsoffer, en hem verzoenen; dan is hij rein.
21 Maar is hij arm en verdient hij met zijne hand zoveel niet, zo neme hij n lam tot een schuldoffer ter beweging, om hem te verzoenen, en n tiende meelbloem met olie gemengd, en n log olie, tot een spijsoffer;22 en twee tortelduiven of twee jonge duiven, die hij met zijne hand verdienen kan, van welke de ene zij een zondoffer, de andere een brandoffer.23 En hij brenge die op den achtsten dag zijner reiniging tot den priester, voor den ingang van de tent der samenkomst voor den Heer.24 Dan zal de priester het lam des schuldoffers en den log olie nemen, en hij zal het alles bewegen voor den Heer.25 Vervolgens zal hij het lam des schuldoffers slachten, en van het bloed des schuldoffers nemen, en het den gereinigde aan den lap van zijn rechteroor, en op den duim van zijne rechterhand, en op den groten teen van zijn rechtervoet doen,26 en van die olie in zijne eigene linkerhand gieten,27 en met zijnen rechtervinger de olie, die in zijne linkerhand is, zevenmaal voor den Heer sprengen.28 Maar van de overige olie in zijne hand zal hij den gereinigde aan den lap van zijn rechteroor, en op den duim van zijne rechterhand, en op den groten teen van zijn rechtervoet, boven op het bloed des schuldoffers doen.29 Maar de overige olie in zijne hand zal hij den gereinigde op het hoofd doen, om hem te verzoenen voor den Heer.30 Daarna zal hij van de ene tortelduif of jonge duif, welke zijne hand heeft mogen verdienen,31 een zondoffer, en van de andere een brandoffer, tegelijk met het spijsoffer, bereiden; en alzo zal de priester den gereinigde verzoenen voor den Heer.32 Dit is de wet voor den melaatse, die met zijne hand niet verdienen kan wat tot zijne reiniging behoort.
33 En de Heer sprak tot Mozes en Aron, zeggende:34 Als gij in het land Kanan zult gekomen zijn, hetwelk Ik u tot ene bezitting geven zal, en Ik in enig huis van het land uwer bezitting de plaag der melaatschheid brengen zal,35 zo zal hij, van wien dat huis is, komen en het den priester te kennen geven, zeggende: Mij dunkt, dat de plaag in mijn huis is.36 Alsdan zal de priester gelasten, dat zij dat huis ruimen, eer de priester er ingaat om de plaag te bezien, opdat niet al wat in dat huis is onrein worde; daarna zal de priester er ingaan om dat huis te bezien.37 Als hij nu de plaag beziet, en bevindt, dat aan de wanden van dat huis groenachtige of roodachtige kuiltjes zijn, wier aanzien dieper is dan de wand,38 zo zal hij de deur van het huis uitgaan, en dat huis zeven dagen toesluiten.39 En als hij op den zevenden dag wederkomt, en ziet, dat de plaag zich verder aan de wanden van dat huis verspreid heeft,40 zo zal hij gelasten, dat zij de stenen, in welke die plaag is, uitbreken, en ze buiten de stad aan ene onreine plaats werpen;41 en dat huis zal men van binnen rondom doen afschrappen, en zij zullen het afgeschrapte leem buiten de stad aan ene onreine plaats uitstorten,42 en andere stenen nemen en ze in de plaats der eerste stellen, en ander leem nemen en dat huis bestrijken.43 Wanneer dan het kwaad wederkomt en aan dat huis uitbreekt, nadat men de stenen uitgebroken en dat huis opnieuw bestreken heeft,44 zo zal de priester er ingaan; en als hij ziet, dat het kwaad zich verder in dat huis verspreid heeft, zo is er gewis ene hardnekkige melaatschheid in dat huis, en het is onrein.45 Daarom zal men dat huis, zijne stenen en zijn hout, en al het leem van dat huis, afbreken, en men zal het buiten de stad aan ene onreine plaats uitvoeren.46 En wie in dat huis gaat, zolang het gesloten is, is onrein tot den avond;47 en wie in dat huis slaapt of daarin eet, zal zijne klederen wassen.48 Maar als de priester, er ingaande, ziet, dat het kwaad zich niet verder verspreid heeft in dat huis, nadat het huis bestreken is, zo zal hij het rein verklaren, want de plaag is genezen.49 En hij zal tot een zondoffer voor dat huis twee vogels nemen, benevens cederhout, scharlakenkleurige wol en hysop;50 en hij zal den enen vogel in een aarden vat boven levend water slachten.51 Dan zal hij het cederhout, de scharlakenkleurige wol, den hysop en den levenden vogel nemen, en die in het bloed des geslachten vogels en in het levend water dopen, en dat huis zevenmaal besprengen.52 Alzo zal hij dat huis met het bloed des vogels, en met het levende water, met den levenden vogel, met het cederhout, met den hysop en met de scharlakenkleurige wol ontzondigen.53 En den levenden vogel zal hij buiten voor de stad in het open veld laten vliegen en dat huis verzoenen; dan is het rein.
54 Dit is de wet voor allerlei plaag der melaatschheid en uitslag;55 voor de melaatschheid der klederen en der huizen;56 voor gezwellen, verzweringen en blaren,57 opdat men wete, wanneer iets onrein of rein is. Dit is de wet van de melaatschheid.