Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Leviticus 11

1 En de Heer sprak tot Mozes en Aron, zeggende tot hen:2 Spreekt tot de kinderen Israls, zeggende: Dit zijn de dieren, welke gij eten zult van al het gedierte op de aarde.3 Al wat onder de dieren den klauw gespleten heeft en herkauwt, zult gij eten.4 Maar wat herkauwt, en wel klauwen heeft, maar ongespleten, als de kameel, zal u onrein zijn, en gij zult het niet eten;5 de konijnen herkauwen wel, maar hebben geen gespleten klauwen: daarom zijn zij u onrein.6 De haas herkauwt ook, maar hij heeft geen gespleten klauwen: daarom is hij u onrein.7 En een zwijn heeft wel gespleten klauwen, maar het herkauwt niet: daarom zal het u onrein zijn.8 Het vlees van deze zult gij niet eten, noch hun aas aanraken, want zij zijn u onrein.

9 Dit zult gij eten van hetgeen in de wateren is; al wat in de wateren, in zeen en beken, vinnen en schubben heeft, zult gij eten;10 maar al wat in zeen en beken, van al wat zich in het water roert en van al wat in het water leeft, geen vinnen en schubben heeft, zal u een verfoeisel zijn.11 Een verfoeisel zijn zij u: gij zult van hun vlees niet eten en hun aas verfoeien.12 Want al wat in de wateren geen vinnen noch schubben heeft, zult gij verfoeien.13 En van de vogels zult gij deze verfoeien; zij zullen niet gegeten worden: de arend, de havik, de meeuw;14 de gier, de ekster, en wat van hunne soort is;15 en alle raven, naar hunne soorten;16 de struis, de nachtuil, de koekoek, de sperwer, naar hunne soorten;17 de steenuil, de zwaan, de uhu;18 de vledermuis, de roerdomp, de reiger;19 de ooievaar, de wouw, naar zijne soorten; de hop en de zwaluw.

20 Ook alles van het gevogelte, dat kruipt en op vier voeten gaat, zal u een verfoeisel zijn.21 Echter moogt gij dit eten van het gevogelte, dat kruipt, op vier voeten gaat, en hetwelk boven aan zijne voeten schenkels heeft om daarmede op de aarde te springen;22 van deze moogt gij de volgende eten: de arb, de solam, de hargol, en de hagab, in hunne soorten.23 Maar al wat overigens van het gevogelte vier voeten heeft, zal u een verfoeisel zijn;24 en gij zult ze onrein achten. Wie het aas van deze aanraakt, zal onrein zijn tot den avond;25 en wie een aas van deze dragen zal, zal zijne klederen wassen, en zal onrein zijn tot den avond.26 Al het gedierte dus, dat klauwen heeft, maar niet gespleten, en niet herkauwt, zal u onrein zijn; en wie het aanraakt zal onrein zijn.27 En al wat op klauwen gaat onder alle dieren, die op vier voeten gaan, zal u onrein zijn. Wie hun aas aanraakt, zal onrein zijn tot den avond;28 en wie hun aas draagt, zal zijne klederen wassen en onrein zijn tot den avond; want zij zijn u onrein.29 Voorts zullen u ook onrein zijn van de dieren, die op de aarde kruipen: het wezeltje, de muis, de pad, elk in zijne soorten;30 de egel, de krokodil, de hagedis, de slak en de mol;31 deze zijn u onrein van al wat kruipt. Wie hun aas aanraakt, zal onrein zijn tot den avond.32 En alles, waarop zulk een dood aas valt, is onrein, hetzij allerlei houten vaatwerk, of klederen, of vel, of zak, en alle gereedschap, waar men iets mede doet; men zal het in het water steken, en het is onrein tot den avond; alsdan wordt het rein.33 Allerlei aarden vaatwerk, waarin iets van deze valt, wordt onrein met al wat er in is, en gij zult het in stukken breken.34 Alle spijs, die men eet, zo daar zulk water inkomt, is onrein; en alle drank, dien men drinkt en die in zulke vaten is, is onrein.35 En alles, waarop zulk een aas valt, wordt onrein; hetzij oven of ketel; men zal het in stukken breken, want het is onrein en het zal u onrein zijn.36 Doch de fonteinen of regenbakken en vijvers zijn rein; maar wie hun aas aanraakt, is onrein.37 En indien zulk een aas op het zaad valt, hetwelk men gezaaid heeft, zo is dat echter rein;38 maar wanneer men water over het zaad goot, en daarna zulk een aas daarop viel, zo zou het ulieden onrein zijn.39 Wanneer een dier, hetwelk gij eten moogt, sterft, wie dat aas aanraakt, is onrein tot den avond.40 Wie van zulk een aas eet, zal zijne klederen wassen en zal onrein zijn tot den avond, zo ook wie zulk een aas draagt, zal zijne klederen wassen en onrein zijn tot den avond.41 Wat op de aarde kruipt, zal u een verfoeisel zijn, en men zal het niet eten.42 En al wat op den buik kruipt, en al wat op vier of meer voeten gaat, van al wat op de aarde kruipt, zult gij niet eten, want het zal u een verfoeisel zijn.

43 Maakt uwe zielen niet verfoeielijk, en verontreinigt u niet door deze, dat gij u besmet;44 want Ik ben de Heer, uw God. Daarom zult gij u heiligen, opdat gij heilig zijt, want Ik ben heilig, en gij zult uwe zielen niet verontreinigen door enig kruipend gedierte, dat zich op de aarde roert;45 want Ik ben de Heer, die u uit Egypteland gevoerd heb, opdat Ik uw God zij. Daarom zult gij heilig zijn, want Ik ben heilig.46 Dit is de wet van de dieren en vogels, en van allerlei kruipend gedierte in de wateren, en van allerlei dieren, die op de aarde kruipen,47 opdat gijlieden onderscheiden kunt wat onrein en rein is, en welk dier men eten en welk men niet eten mag.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile