the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Richteren 3
1 Dit zijn de volken, die de Heer liet overblijven om Isral door hen te beproeven, al diegenen, die niet wisten van Kanans oorlogen;
2 opdat de geslachten der kinderen Israls, die daar niets van wisten, mochten geoefend worden in den strijd
3 Namelijk de vijf vorsten der Filistijnen, en al de Kananieten, Sidonirs en Hevieten, die aan den berg Libanon wonen, van den berg Bal-Hermon af, totdat men komt te Hamath.
4 Dezen bleven om Isral te beproeven, opdat het blijken zou, of zij naar de geboden des Heren hoorden, die Hij hunnen vaderen geboden had door Mozes.
5 Toen nu de kinderen Israls alzo woonden onder de Kananieten, Hethieten, Amorieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten,
6 namen zij zich de dochters van dezen tot vrouwen, en gaven hunne eigene dochters aan hunne zonen, en dienden hunne goden.
7 En de kinderen Israls deden hetgeen kwaad was voor den Heer, en vergaten den Heer, hunnen God, en dienden de Bals en de Astharoth.
8 Toen ontstak de toorn des Heren tegen Isral, en Hij verkocht hen in de hand van Kuschan-Rischatam, den koning van Mesopotami: en alzo dienden de kinderen Israls Kuschanrischatam acht jaar.
9 Toen riepen de kinderen Israls tot den Heer; en de Heer verwekte hun een bevrijder, die hen verloste, Othnil, den zoon van Kenaz, den jongeren broeder van Kaleb.
10 En de Geest des Heren was op hem, en hij werd richter in Isral en trok uit tot den strijd, en de Heer gaf den koning van Mesopotami, Kuschan-Rischatam, in zijne hand, zodat zijne hand hem te sterk werd.
11 Toen werd het land veertig jaar stil; totdat Othnil, de zoon van Kenaz, stierf.
12 En de kinderen Israls deden al weder hetgeen kwaad was voor den Heer; toen gaf de Heer aan Eglon, den koning der Moabieten, de overmacht over Isral, omdat zij kwaad deden voor den Heer.
13 En die vergaderde tot zich de kinderen Ammons en de Amalekieten, en hij trok heen en sloeg Isral, en nam de Palmstad in;
14 en de kinderen Israls dienden Eglon, den koning der Moabieten, achttien jaar.
15 Toen riepen zij tot den Heer, en de Heer verwekte hun een bevrijder, Ehud, den zoon van Gera, een Benjaminiet, een man, die links was. En toen de kinderen Israls door dezen een geschenk zonden aan Eglon, den koning der Moabieten,
16 maakte Ehud een tweesnijdend zwaard van een el lang, en gordde het onder zijn kleed aan zijne rechterzijde,
17 en bracht het geschenk aan Eglon, den koning der Moabieten; Eglon nu was een zeer zwaarlijvig man.
18 En toen hij het geschenk had overgeleverd, liet hij de lieden gaan, die het geschenk gedragen hadden,
19 en keerde terug van de afgodsbeelden bij Gilgal, en liet aan hem zeggen: Ik heb u, o koning, wat in het geheim te zeggen. En hij beval te zwijgen; en allen, die om hem stonden, gingen van hem uit.
20 En Ehud kwam tot hem in; hij nu zat in de zomerzaal alleen. En Ehud sprak: Ik heb Gods woord aan u. Toen stond hij op van zijnen stoel.
21 Toen strekte Ehud zijne linkerhand uit en nam het zwaard van zijne rechterzijde, en stiet het hem in den buik;
22 zodat ook het hecht achter het lemmet er inging, en het vet om het hecht toesloot; want hij trok het zwaard niet uit zijn buik.
23 En Ehud ging de zaal uit en deed de deur achter zich toe en sloot haar.
24 Nadat hij nu uitgegaan was, kwamen zijne knechten in, en zagen, dat de deur van de zomerzaal toegesloten was, en spraken: Hij bedekt misschien zijne voeten in de kamer van de zomerzaal.
25 Maar toen zij tot zolang wachtten, dat zij verlegen werden, en niemand de deur der zaal opendeed, namen zij den sleutel en sloten haar open; en zie, toen lag hun heer dood ter aarde.
26 Ehud nu was ontlopen, terwijl zij vertoefden, en ging de afgodsbeelden voorbij, en ontvluchtte tot naar Serath.
27 En toen hij daar kwam, blies hij de bazuin op het gebergte van Efram, en de kinderen Israls trokken met hem van het gebergte af, en hij voor hen uit.
28 En hij sprak tot hen: Volgt mij schielijk; want de Heer heeft de Moabieten, uwe vijanden, in uwe hand gegeven. En zij volgden hem, en bezetten de overvaart aan den Jordaan, die naar Moab gaat, en zij lieten er niemand overgaan;
29 en zij sloegen de Moabieten te dier tijd, omtrent tien duizend man, allen sterke en strijdbare mannen, zodat er niet n ontkwam.
30 Alzo werden de Moabieten te dier tijd tenonder gebracht onder de hand der kinderen Israls; en het land was tachtig jaar stil.
31 En na hem was Samgar, de zoon van Anath, die met een ossendrijversstok zeshonderd Filistijnen versloeg; en ook hij verloste Isral.