the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Richteren 2
1 De Engel des Heren nu kwam opwaarts van Gilgal naar Bochim, en sprak: Ik heb ulieden uit Egypte gevoerd en u in het land gebracht, dat Ik uwen vaderen gezworen heb, en heb gezegd; Ik zal van mijn verbond met u niet afwijken in eeuwigheid;
2 en gij zult geen verbond met de inwoners van dit land maken, maar hunne altaren afbreken. Doch gij hebt naar mijne stem niet gehoord: waarom hebt gij dat gedaan?
3 Daarom zeg Ik nu: Ik zal hen voor u niet verdrijven, maar zij zullen u tot een strik worden, en hunne goden zullen u tot een net wezen.
4 En toen de Engel des Heren die woorden gesproken had tot al de kinderen Israls, hief het volk zijne stem op en weende.
5 En zij noemden die plaats Bochim; en zij offerden aldaar aan den Heer.
6 Toen nu Jozua het volk had laten gaan en de kinderen Israls weggetrokken waren, elk naar zijn erfdeel, om het land in te nemen,
7 diende het volk den Heer, zolang Jozua leefde, en de oudsten, die lang na Jozua leefden, en gezien hadden al de grote werken des Heren, welke Hij aan Isral gedaan had.
8 Maar toen nu Jozua, de zoon van Nun, de knecht des Heren, gestorven was, honderd en tien jaar oud zijnde,
9 en zij hem begraven hadden in het land zijns erfdeels te Timnath-Hres, op het gebergte van Efram, Noordwaarts van den berg Gas;
10 toen ook allen, die te dier tijd geleefd hadden, vergaderd waren tot hunne vaderen, kwam na hen een ander geslacht op, dat den Heer niet kende, noch ook de daden, die Hij voor Isral gedaan had.
11 En de kinderen Israls deden hetgeen kwaad was voor den Heer, en dienden de Bals;
12 en zij verlieten den Heer, den God hunner vaderen, die hen uit Egypteland gevoerd had, en volgden andere goden uit de goden der volken, die rondom hen woonden, en aanbaden die, en vertoornden den Heer;
13 want zij verlieten den Heer en dienden Bal en de Astharoth.
14 Daarom ontstak de toorn des Heren tegen Isral, en Hij gaf hen in de hand van rovers, dat die hen beroofden; en Hij verkocht hen in de hand hunner vijanden rondom, en zij konden voor hunne vijanden niet meer bestaan;
15 maar overal waarheen zij wilden, was de hand des Heren tegen hen tot ongeluk, gelijk de Heer hun gezegd en gezworen had; en zij werden zeer gedrukt.
16 Als de Heer hun dan richters verwekte, die hen verlosten uit de hand hunner berovers,
17 gaven zij ook aan de stem der richters geen gehoor, maar hoereerden andere goden na en aanbaden die, en weken spoedig van den weg, dien hunne vaderen bewandeld hadden door de geboden des Heren te gehoorzamen; maar zij deden niet alzo.
18 Als nu de Heer hun richters verwekte, zo was de Heer met den richter, en verloste hen uit de hand hunner vijanden, zolang die richter leefde; want met hun weeklagen over degenen, die hen verdrukten en drongen, had de Heer mededogen.
19 Als dan de richter gestorven was, zo vielen zij weder af, en verdierven het meer nog dan hunne vaderen, daarin dat zij andere goden volgden om die te dienen en te aanbidden; zij lieten niets na van hun voornemen noch van hun hardnekkig gedrag.
20 Daarom ontstak de toorn des Heren tegen Isral, en Hij sprak: Dewijl dit volk mijn verbond heeft overtreden, dat Ik hunnen vaderen geboden hebt, en zij aan mijne stem geen gehoor geven,
21 zo zal Ik ook voortaan de volken niet verdrijven, welke Jozua heeft laten blijven, toen hij stierf,
22 opdat Ik Isral daardoor beproeve, of zij in de wegen des Heren blijven en daarin wandelen, gelijk hunne vaderen daarin gebleven zijn, of niet.
23 Alzo liet de Heer deze volken, die Hij in Jozua's hand niet had overgegeven, blijven, dat hij hen niet spoedig verdreef.