the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Richteren 21
1 De mannen van Isral nu hadden te Mizpa gezworen, zeggende: Niemand zal zijne dochter aan een Benjaminiet tot vrouw geven.
2 En het volk kwam tot het huis Gods, en bleef daar tot den avond toe voor God; en zij hieven hunne stem op en weenden zeer,
3 en spraken: O Heer, God van Isral, waarom is dit geschied in Isral, dat er heden een stam in Isral gemist wordt?
4 En des anderen morgens maakte het volk zich vroeg op en bouwde daar een altaar, en zij offerden brandoffers en dankoffers.
5 En de kinderen Israls spraken: Wie is er uit al de stammen van Isral, die niet in de gemeente is opgekomen tot den Heer? Want er was een grote eed gedaan, dat wie niet opkwam tot den Heer te Mizpa, den dood zou sterven.
6 En het berouwde den kinderen Israls wegens Benjamin, hunnen broeder, en zij spraken: Heden is er een stam van Isral afgesneden.
7 Wat zullen wij nu doen, dat de overgeblevenen vrouwen krijgen? Want wij hebben gezworen bij den Heer, dat wij hun niet van onze dochters tot vrouwen zullen geven.
8 En zij spraken: Wie is er onder de stammen van Isral, die niet opgekomen is tot den Heer te Mizpa? En zie, er was niemand van Jabes in Gilead gekomen in het leger tot de gemeente;
9 want zij telden het volk, en zie, toen was er geen burger van Jabes in Gilead.
10 Toen zond de gemeente twaalfduizend man daarheen, strijdbare mannen, en zij geboden hun, zeggende: Gaat heen en slaat met de scherpte des zwaards de burgers van Jabes in Gilead, met vrouwen en kinderen.
11 Doch dit zult gij doen: al wat mannelijk is, en alle vrouwen, die bij een man gelegen hebben, zult gij verbannen.
12 En zij vonden bij de burgers van Jabes vierhonderd jonge dochters, die maagden waren en bij geen man gelegen hadden; die brachten zij in het leger te Silo in het land Kanan.
13 Toen zond de gehele gemeente heen en liet spreken met de kinderen Benjamins, die in de steenrots Rimmon waren, en zij riepen hun toe: Vrede!
14 Alzo kwamen de kinderen Benjamins weder te dier tijd; en zij gaven hun de vrouwen, die zij behouden hadden uit de vrouwen van Jabes in Gilead; doch aldus waren er niet genoeg voor hen.
15 Toen had het volk berouw wegens Benjamin, dat de Heer ene scheur gemaakt had in de stammen van Isral.
16 En de oudsten der gemeente spraken: Wat zullen wij doen, dat de overgeblevenen k vrouwen krijgen? Want de vrouwen in Benjamin zijn verdelgd.
17 En zij spraken: De overgeblevenen van Benjamin moeten immers hun erfdeel behouden, opdat er geen stam uit Isral worde uitgedelgd.
18 En wij kunnen hun onze dochters niet tot vrouwen geven, want de kinderen Israls hebben gezworen, zeggende: Vervloekt zij wie aan de Benjaminieten ene vrouw geeft.
19 En zij spraken: Zie, er is een jaarfeest des Heren te Silo, dat noordwaarts ligt tegen Beth-El, tegen den opgang der zon, op den weg, dien men opgaat van Beth-El naar Sichem, en zuidwaarts ligt tegen Lebona.
20 En zij geboden den kinderen Benjamins, zeggende: Gaat heen en verschuilt u in de wijnbergen.
21 Als gij dan ziet, dat de dochters van Silo bij reien ten dans uitgaan, zo komt op uit de wijnbergen, en elk neme zich ene vrouw uit de dochters van Silo, en gaat heen naar het land van Benjamin.
22 En wanneer hare vaders of broeders komen om met ons te twisten, zo zullen wij tot hen zeggen: Gunt haar ons, want wij hebben niet voor ieder van hen ene vrouw genomen in den strijd; maar gij hebt haar hun niet gegeven: anders zou de schuld aan u zijn.
23 En de kinderen Benjamins deden zo, en namen vrouwen naar hun getal, van de reien, welke zij roofden; en zij trokken heen en woonden in hun erfdeel, en bouwden steden en woonden daarin.
24 En de kinderen Israls begaven zich ook van daar te dier tijd, elk naar zijnen stam en naar zijn geslacht; en zij trokken van daar uit, elk naar zijn erfdeel.
25 In die dagen was er geen koning in Isral; ieder deed wat hem goed dacht.