Christmas Eve
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Richteren 18
1 In die dagen was er geen koning in Isral. En de stam der Danieten zocht een erfdeel voor zich, waar zij konden wonen; want er was hun tot op dien dag nog geen erfdeel toegevallen onder de stammen van Isral.
2 En de kinderen van Dan zonden uit hunne geslachten van hunne einden vijf strijdbare mannen uit Zora en Estaol, om het land te bespieden en te doorzoeken; en zij spraken tot hen: Trekt heen en doorzoekt het land. En zij kwamen op het gebergte van Efram aan het huis van Micha, en bleven aldaar den nacht over.
3 En terwijl zij aldaar bij het huisgezin van Micha waren, herkenden zij de stem van den jongeling, den Leviet; en zij weken derwaarts af en spraken tot hem: Wie heeft u hier gebracht? Wat doet gij hier en wat hebt gij hier?
4 En hij antwoordde hun: Z en Z heeft Micha mij gedaan; en hij heeft mij gehuurd, opdat ik zijn priester zou zijn.
5 Toen zeiden zij tot hem: Eilieve, vraag God, opdat wij weten, of onze weg, dien wij wandelen, wl gelukken zal.
6 En de priester antwoordde hun: Trekt heen in vrede, uw weg, dien gij trekt, is recht voor den Heer.
7 Toen gingen die vijf mannen heen en kwamen te Las; en zij zagen het volk, dat er in was, zorgeloos wonen, op de wijze der Sidonirs, stil en gerust, en er was niemand in dat land, die hun leed aandeed, of heer over hen was; en zij waren ver van de Sidonirs, en hadden niets met die lieden te doen.
8 En zij kwamen tot hunne broeders te Zora en Estaol, en hunne broeders spraken tot hen: Hoe staat het met ulieden?
9 En zij spraken: Welaan, laat ons tegen hen optrekken; want wij hebben dat land bezien, het is zeer goed; daarom haast u, en zijt niet traag om op te trekken, dat gij komt om dat land in te nemen.
10 Als gij daar komt, zult gij tot een zorgeloos volk komen, en het land is wijd en ruim; voorzeker God heeft het in uwe hand gegeven, ene landstreek, waar niets ontbreekt van alles wat op aarde is.
11 Toen trokken van daar uit de geslachten van Dan, uit Zora en Estaol, zes honderd mannen, toegerust met hunne wapenen tot den strijd.
12 En zij trokken op en legerden zich te Kirjath-Jearim in Juda: daarom noemden zij die plaats het leger van Dan, tot op dezen dag; zie, zij is achter Kirjath-Jearim.
13 En van daar gingen zij op het gebergte van Efram, en kwamen aan het huis van Micha.
14 Toen antwoordden de vijf mannen, die uitgegaan waren om het land Las te bespieden, en spraken tot hunne broeders: Weet gijlieden wel, dat in dit huis een lijfrok, huisgoden en een gesneden en gegoten beeld zijn? Nu moogt gij toezien, wat u te doen staat.
15 En zij weken derwaarts af, en kwamen aan het huis van den jongeling, den Leviet, in Micha's huis, en groetten hem vriendelijk.
16 De zeshonderd mannen nu, met hunne harnassen toegerust, die van de kinderen van Dan waren, stonden voor de poort.
17 En de vijf mannen, die uitgetrokken waren om het land te bespieden, gingen op en kwamen daarin, en namen het gesneden beeld, den lijfrok, de huisgoden en het gegoten beeld weg, ondertussen stond de priester voor de poort met de zeshonderd mannen, die toegerust waren met hunne harnassen.
18 Toen zij nu in het huis van Micha gekomen waren, en het gesneden beeld, den lijfrok, de huisgoden en het gegoten beeld namen, sprak de priester tot hen: Wat doet gij?
19 En zij antwoordden hem: Zwijg en houd den mond toe, en trek met ons om onze vader en priester te zijn: is het u beter, dat gij in het huls van n man priester zijt, of onder een stam en een geslacht van Isral?
20 Dit behaagde den priester, en hij nam den lijfrok, de huisgoden en het gesneden beeld, en kwam mede onder het volk.
21 En toen zij zich keerden en heentrokken, zonden zij de kinderkens en het vee en al wat zij kostelijks hadden voor zich uit.
22 Toen zij nu ver van Micha's huis gekomen waren, riep men de mannen die in de huizen bij Micha's huis waren, en zij volgden de kinderen van Dan achterna;
23 en zij riepen de kinderen van Dan toe. Toen keerden die hun aangezicht om en spraken tot Micha: Wat is het, dat gij zijt bijeengeroepen?
24 En hij antwoordde: Gij hebt mijne goden genomen, die ik gemaakt heb, benevens den priester, en trekt heen; wat heb ik nu over? En gij vraagt nog: Wat is u?
25 Maar de kinderen van Dan spraken tot hem: Laat uwe stem niet gehoord worden onder ons, opdat toornige lieden niet op u aanvallen, en gij uw leven en het leven van uw huis verliest.
26 Alzo gingen de kinderen van Dan hunnen weg; en toen Micha zag, dat zij hem te sterk waren, keerde hij om en kwam weder naar zijn huis.
27 Zij nu namen hetgeen Micha gemaakt had, benevens den priester, dien hij gehad had, en kwamen te Las tot een stil en zorgeloos volk; en zij sloegen hen met de scherpte des zwaards, en verbrandden de stad met vuur.
28 En er was niemand, die haar verloste, want zij lag ver van Sidon, ook hadden zij met niemand iets te doen; en zij lag in de vallei, die bij Beth-Rehob is. Toen herbouwden zij de stad en woonden daarin,
29 en zij noemden haar Dan, naar den naam van hunnen vader Dan, die aan Isral geboren was; en die stad heette te voren Las.
30 En de kinderen van Dan richtten het beeld voor zich op; en Jonathan, de zoon van Gersom, den zoon van Manasse, hij en zijn zonen waren priesters onder den stam der Danieten, tot den tijd toe, dat zij uit het land gevankelijk weggevoerd werden.
31 En zij stelden alzo het beeld van Micha, hetwelk hij gemaakt had, onder zich, zolang het huis Gods te Silo was.