the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jozua 13
1 Toen nu Jozua oud en welbedaagd was, sprak de Heer tot hem: Gij zijt oud geworden en welbedaagd, en er is nog zeer veel land overgebleven om in te nemen;2 namelijk de gehele landstreek der Filistijnen, en het gehele Gesuri;3 van de beek Sihor af, die aan de zijde van Egypte vloeit, tot aan den grenspaal van Ekron tegen het Noorden, dat den Kananieten toegerekend wordt: vijf vorsten der Filistijnen, namelijk der Gazieten, der Asdodieten, der Askelonieten, der Gathieten, der Ekronieten; en de Avvieten;4 en van het Zuiden af het gehele land der Kananieten, en Meara der Sidonirs tot Afek toe, tot aan den grenspaal der Amorieten;5 alsook het land der Gibleieten, en de gehele Libanon tegen den opgang der zon, van Bal-Gad af, beneden aan den berg Hermon, totdat men komt te Hamath;6 allen, die op het gebergte wonen, van den Libanon af tot aan de warme wateren toe, al de Sidonirs; Ik zal hen verdrijven van voor de kinderen Israls: loot slechts daarom ter erfelijke uitdeling onder Isral, gelijk Ik u geboden heb.7 Zo deel nu dit land tot een erfdeel uit onder de negen stammen en onder den halven stam van Manasse.
8 Want de Rubenieten en Gadieten hebben met den anderen halven stam van Manasse hun erfdeel ontvangen, hetwelk Mozes hun gaf aan gene zijde van den Jordaan tegen het Oosten, gelijk Mozes, de knecht des Heren, hun dat gegeven heeft:9 van Aror af, dat aan den oever der beek Arnon ligt, en de stad, die in het midden der beek ligt, en de gehele landstreek van Medeba tot Dibon toe;10 en al de steden van Sihon, den koning der Amorieten, die te Hesbon regeerde, tot aan den grenspaal der kinderen Ammons;11 daarenboven Gilead, en den grenspaal van Gesur en Macha, en den gehelen berg Hermon, en geheel Basan tot Salka toe;12 het gehele rijk van Og in Basan, die te Astaroth en Edr regeerde, en nog een van de overgebleven reuzen was, welke Mozes verslagen en verdreven had.13 Doch de kinderen Israls verdreven de Gesurieten en Machathieten niet, maar Gesu en Macha wonen onder de kinderen Israls tot op dezen dag.14 Maar aan den stam der Levieten gaf Hij geen erfdeel; want het offer van den Heer, den God van Isral, is hun erfdeel, gelijk Hij tot hen gesproken heeft.
15 Alzo had Mozes den stam der kinderen van Ruben, naar hunne geslachten,16 aldus bedeeld, dat hunne grenspalen waren van Aror af, dat aan den oever der beek Arnon ligt, en de stad midden in het dal, met al het vlakke veld tot Medeba toe;17 Hesbon en al hare steden, die in het vlakke veld liggen, Dibon, Bamoth Bal, en Beth-Bal-Meon,18 Jahza, Kedemoth, Mefath,19 Kirjathaim, Sibma, Zereth-Hassahar op het gebergte der vallei,20 Beth-Peor, de ravijnen van Pisga, en Beth Jesimoth;21 en al de steden op het vlakke veld, en het gehele rijk van Sihon, den koning der Amorieten, die te Hesbon regeerde, dien Mozes sloeg, benevens de vorsten van Midian: Evi, Rekem, Zur, Hur en Reba, de geweldigen van koning Sihon, die in het land woonden.22 Ook doodden de kinderen Israls met het zwaard Bileam, Beors zoon, den waarzegger, onder de overige verslagenen.23 En de grenspaal der kinderen van Ruben was de Jordaan. Dit is het erfdeel der kinderen van Ruben, naar hunne geslachten, steden en dorpen.
24 Den stam der kinderen van Gad, naar hunne geslachten, had Mozes dus bedeeld,25 dat hunne grenspalen waren Jazer, en al de steden in Gilead, en het halve land der kinderen Ammons, tot Aror toe, dat Vr Rabba ligt;26 en van Hesbon af tot Ramath-Mizp en Bettonim toe; en van Mahanam tot aan den grenspaal van Debir toe;27 en in het dal: Beth-Haram, Beth-Nimra, Sukkoth, en Zafon, wat overgebleven was van het rijk van Sihon, den koning van Hesbon; zodat de Jordaan de grenspaal was tot aan het einde der zee Kinnreth, aan gene zijde van den Jordaan, tegen het Oosten.28 Dit is het erfdeel der kinderen van Gad, naar hunne geslachten, steden en dorpen.
29 Den halven stam der kinderen van Manasse, naar hunne geslachten, had Mozes dus bedeeld,30 dat hunne grenspalen waren van Mahanam af, geheel Basan, het gehele rijk van Og, den koning van Basan, en al de vlekken van Jar die in Basan liggen, namelijk zestig steden.31 En de helft van Gilead, Astaroth en Edr, steden des koninkrijks van Og in Basan, gaf hij aan de kinderen van Machir, den zoon van Manasse, dat is, aan de helft van Machirs kinderen, naar hunne geslachten.
32 Dit is het wat Mozes uitgedeeld heeft in de vlakke velden van Moab, aan gene zijde van den Jordaan Vr Jericho, tegen het Oosten.33 Maar aan den stam Levi gaf Mozes geen erfdeel; want de Heer, de God van Isral, is hun erfdeel, gelijk hij tot hen gesproken had.