the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jozua 12
1 Dit nu zijn de koningen des lands, welke de kinderen Israls versloegen, en wier land zij innamen, aan gene zijde van den Jordaan, tegen den opgang der zon, van de beek Arnon af tot aan den berg Hermon, en het gehele vlakke veld tegen het Oosten:2 Sihon, de koning der Amorieten, die te Hesbon woonde, en heerste van Aror af, dat aan den oever der beek Arnon ligt, en van het midden des dals, en over de helft van Gilead tot aan de beek Jabbok, die de grensscheiding is der kinderen Ammons;3 en over het vlakke veld tot aan de zee Kinneroth tegen het Oosten, en tot aan de zee in het vlakke veld, namelijk de Zoutzee, tegen het Oosten, op den weg naar Beth-Jesimoth, en van het Zuiden, beneden aan de beek van het gebergte Pisga.4 Daarbij het gebied van Og, den koning van Basan, die nog van de reuzen over was, en woonde te Astaroth en te Edr,5 en heerste over den berg Hermon, over Salka, en over geheel Basan, tot aan den grenspaal van de Gesurieten en de Machathieten; en de helft van Gilead, dat de grenspaal was van Sihon, den koning van Hesbon.6 Mozes, de knecht des Heren, en de kinderen Israls versloegen hen, en Mozes, de knecht des Heren, gaf dit land aan de Rubenieten, Gadieten en den halven stam van Manasse, om het erfelijk te bezitten.
7 Dit zijn de koningen van het land, die Jozua versloeg, en de kinderen Israls, aan de zijde van den Jordaan tegen het Westen, van Bal-Gad af in het dal van den berg Libanon, tot aan den kalen berg, waar het land opwaarts gaat naar Ser, en hetwelk Jozua aan de stammen Israls gaf tot ene erfelijke bezitting, aan elk zijn deel.8 Wat op de gebergten, in de dalen, op de vlakke velden, aan de beken, in de woestijn en tegen het Zuiden was: de Hethieten, Amorieten, Kananieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten.9 De koning van Jericho; de koning van Ai, terzijde van Beth-El;10 de koning van Jeruzalem; de koning van Hebron;11 de koning van Jarmuth; de koning van Lachis;12 de koning van Eglon; de koning van Gezer;13 de koning van Debir; de koning van Geder;14 de koning van Horma; de koning van Arad;15 de koning van Libna; de koning van Adullam;16 de koning van Makkeda; de koning van Beth-El;17 de koning van Tappuah; de koning van Hefer;18 de koning van Afek; de koning van Lassaron;19 de koning van Madon; de koning van Hazor;20 de koning van Simron-Meron; de koning van Achsaf;21 de koning van Tanach; de koning van Megiddo;22 de koning van Kedes; de koning van Jokneam aan den Karmel;23 de koning van Dor, te Nafath-Dor; de koning van Gojim te Gilgal;24 de koning van Tirza. Dit zijn n en dertig koningen.