the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jozua 11
1 Toen nu Jabin, de koning van Hazor, dit hoorde, zond hij tot Jobab, den koning van Madon, en tot den koning van Simron, en tot den koning van Achsaf,2 en tot de koningen, die tegen het Noorden op het gebergte, en in de vlakte tegen het Zuiden van Kinneroth, en in de laagte, en in Nafoth-Dor aan de zee woonden:3 de Kananieten tegen het Oosten en Westen, de Amorieten, Hethieten, Ferezieten en Jebusieten op het gebergte, alsook de Hevieten beneden aan den berg Hermon, in het land Mizpa.4 Dezen trokken uit met al hun heir, een groot volk, als het zand aan de zee, en zeer vele paarden en wagens.5 Al deze koningen vergaderden zich, en kwamen en legerden zich te zamen aan het water Merom om te strijden tegen Isral.6 En de Heer sprak tot Jozua: Vrees niet voor hen, want morgen omtrent dezen tijd zal Ik hen allen verslagen overleveren aan de kinderen Israls; hunne paarden zult gij verlammen en hunne wagens met vuur verbranden.7 En Jozua, en al het krijgsvolk met hem, kwamen onverhoeds over hen aan het water Merom en overvielen hen;8 en de Heer gaf hen in de hand van Isral, en zij versloegen hen, en joegen hen na tot aan Groot-Sidon toe, en tot aan de warme wateren, en tot aan de vlakte te Mizpa tegen het Oosten; en zij versloegen hen, totdat er niemand van hen overbleef.9 Toen deed Jozua hun zoals de Heer tot hem gezegd had, en verlamde hunne paarden en verbrandde hunne wagens.
10 En hij keerde te dier tijd om, nam Hazor in en sloeg haren koning met het zwaard; Hazor nu was te voren de hoofdstad geweest van al deze koninkrijken.11 En hij sloeg al de zielen, die er in waren, met de scherpte des zwaards, en verbande hen en liet niets overblijven wat adem had; en hij verbrandde Hazor met vuur.12 Daarenboven veroverde Jozua al de steden dezer koningen, benevens hare koningen, en sloeg ze met de scherpte des zwaards en verbande hen, gelijk Mozes, de knecht des Heren, geboden had.13 Doch de kinderen Israls verbrandden gene steden, die op heuvels stonden, uitgenomen Hazor alleen, hetwelk Jozua verbrandde.14 En al den roof dezer steden en het vee deelden de kinderen Israls onder zich; maar zij sloegen al de mensen met de scherpte des zwaards, totdat zij hen verdelgden, en lieten niets overblijven wat adem had.
15 Gelijk de Heer aan Mozes, zijnen knecht, geboden had, alzo had Mozes aan Jozua geboden, en alzo deed Jozua; zodat hij niets naliet van al wat de Heer aan Mozes geboden had.16 Alzo nam Jozua al dat land in op het gebergte, en al wat tegen het Zuiden ligt, en het gehele land Gosen, en de laagte, en het vlakke veld, en het gebergte van Isral met zijne dalen;17 van het kale gebergte af hetwelk naar Ser opwaarts gaat, tot Bal-Gad toe, in het dal van den berg Libanon, beneden, aan den berg Hermon; en al hunne koningen overwon hij, en sloeg hen, en doodde hen.18 Hij nu voerde een langen tijd oorlog tegen deze koningen.19 Er was geen stad, die zich bij verdrag overgaf aan de kinderen Israls, behalve de Hevieten, die te Gibeon woonden.20 En het geschiedde van den Heer, dat hun hart verstokt werd, en zij den kinderen Israls al vechtende te gemoet gingen, opdat zij verbannen werden en hun geen genade geschiedde, maar zij verdelgd werden, gelijk de Heer aan Mozes geboden had.21 Te dier tijd kwam Jozua en roeide de Enakieten uit van het gebergte, van Hebron, van Debir, van Anab, van het ganse gebergte van Juda en van het gehele gebergte van Isral; en hij verbande hen met hunne steden.22 En hij liet geen Enakieten overblijven in het land der kinderen Israls; behalve te Gaza, te Gath en te Asdod, daar bleven er sommigen over.23 Alzo nam Jozua het gehele land in, naar alles wat de Heer tot Mozes gesproken had; en hij gaf het Isral tot een erfdeel, aan elken stam zijn deel. En het land hield op te oorlogen.