the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Johannes 4
1 Toen nu de Heer gewaar werd, dat het den Farizen ter ore gekomen was, dat Jezus meer jongeren maakte en doopte dan Johannes2 --hoewel Jezus zelf niet doopte, maar zijne jongeren3 --verliet hij Juda en trok weder naar Galila.
4 En hij moest door Samari reizen.5 Toen kwam hij in ene stad van Samari, genaamd Sichar, nabij het stuk land, hetwelk Jakob zijnen zoon Jozef gaf; en aldaar was de bron Jakobs.6 Toen nu Jezus moede was van de reis, zette hij zich alzo neder bij de bron; en het was omtrent de zesde ure.7 Toen kwam er ene vrouw van Samari om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef mij te drinken.8 Want zijne jongeren waren in de stad gegaan om spijs te kopen.9 De Samaritaanse vrouw zeide nu tot hem: Hoe begeert gij van mij te drinken, daar gij immers een Jood zijt en ik ene Samaritaanse vrouw ben? Want de Joden hebben geen gemeenschap met de Samaritanen.10 Jezus antwoordde en zeide tot haar: Zo gij de gave Gods kendet, en wie hij is, die tot u zegt: Geef mij te drinken, gij zoudt hem hebben gevraagd, en hij zou u levend water gegeven hebben.11 De vrouw zeide tot hem: Heer, gij hebt immers niet om mede te putten, en de put is diep: van waar hebt gij dan het levende water?12 Zijt gij meer dan onze vader Jakob, die ons dezen put gegeven heeft, en hij zelf heeft daaruit gedronken, en zijne kinderen, en zijn vee?13 Jezus antwoordde en zeide tot haar: Wie van dit water drinkt, dien zal wederom dorsten;14 maar wie van het water drinkt, dat ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat ik hem geven zal, zal in hem ene bron van water worden, dat tot in het eeuwige leven springt.15 De vrouw zeide tot hem: Heer, geef mij dat water, opdat mij niet dorste, en ik hier niet meer moet komen om te putten.16 Jezus zeide tot haar: Ga heen, roep uwen man, en kom hier.17 De vrouw antwoordde en zeide tot hem: Ik heb geen man. Jezus zeide tot haar: Gij hebt recht gezegd: Ik heb geen man.18 Gij hebt vijf mannen gehad, en dien gij nu hebt, die is uw man niet; daaraan hebt gij recht gezegd.19 De vrouw zeide tot hem: Heer, ik zie, dat gij een profeet zijt.20 Onze vaderen hebben op dezen berg aangebeden, en gijlieden zegt: Te Jeruzalem is de plaats, waar men moet aanbidden.21 Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof mij, de tijd komt, dat gijlieden noch op dezen berg noch te Jeruzalem zult aanbidden.22 Gijlieden weet niet, wat gij aanbidt, maar wij weten wat wij aanbidden; want het heil komt van de Joden.23 Maar de tijd komt en is nu alreeds, dat de ware aanbidders den Vader zullen aanbidden in Geest en in waarheid; want de Vader zoekt ook zulken, die hem alzo aanbidden.24 God is Geest, en wie hem aanbidden, moeten hem in Geest en in waarheid aanbidden.25 De vrouw zeide tot hem: Ik weet, dat de Messias komt die Christus genoemd wordt; wanneer die zal komen, zal hij het ons alles verkondigen.26 Jezus zeide tot haar: Ik ben het, die met u spreekt.
27 En daarop kwamen zijne jongeren, en verwonderden zich, dat hij met ene vrouw sprak; nochtans zeide niemand: Wat vraagt gij? of: Wat spreekt gij met haar?28 Toen liet de vrouw hare kruik staan, en ging heen naar de stad, en zeide tot de lieden:29 Komt, ziet een mens, die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb; zou hij niet de Christus zijn?30 Toen gingen zij uit de stad en kwamen tot hem.31 En ondertussen nodigden de jongeren hem, zeggende: Rabbi, eet.32 Maar hij zeide tot hen: Ik heb ene spijs te eten, die gij niet kent.33 Toen zeiden de jongeren onder elkander: Heeft iemand hem eten gebracht?34 Jezus zeide tot hen: Mijne spijs is, dat ik doe den wil desgenen die mij gezonden heeft, en zijn werk volbrenge.35 Zegt gij niet: Het zijn nog vier maanden, dan komt de oogst? Zie, ik zeg u, heft uwe ogen op en ziet het veld, want het is alreeds wit tot den oogst.36 En wie maait, die ontvangt loon, en vergadert vrucht ten eeuwigen leven, opdat zij zich met elkander verblijden, beiden die zaait en die maait;37 want hier is de spreuk waar: Deze zaait, en een ander maait.38 Ik heb u gezonden om te maaien hetgeen gij niet bearbeid hebt; anderen hebben het bearbeid, en gij zijt in hunnen arbeid gekomen.39 En velen der Samaritanen uit die stad geloofden aan hem om het woord der vrouw, die getuigde: Hij heeft mij gezegd alles wat ik gedaan heb.40 Toen nu de Samaritanen tot hem kwamen, verzochten zij hem, dat hij bij hen zou blijven; en hij bleef daar twee dagen.41 En nog velen meer geloofden om zijns woords wil,42 en zeiden tot de vrouw: Wij geloven nu voortaan niet meer om uw zeggen, want wij hebben zelve gehoord en erkend, dat deze waarlijk de Christus, de Heiland der wereld is.
43 En na twee dagen ging hij vandaar, en trok naar Galila;44 want Jezus getuigde zelf, dat een profeet in zijn eigen vaderland niet wordt geerd.45 Toen hij nu in Galila kwam, namen de Galilers hem aan, daar zij gezien hadden al wat hij te Jeruzalem op het feest gedaan had; want zij waren ook op het feest gekomen.46 En Jezus kwam wederom te Kana in Galila, waar hij het water tot wijn gemaakt had. En er was een zeker koninklijk hoveling, wiens zoon krank lag, te Kaprnam.47 Deze hoorde, dat Jezus kwam uit Juda in Galila, en ging heen tot hem, en bad hem, dat hij zou afkomen en zijnen zoon gezondmaken; want die was doodkrank.48 En Jezus zeide tot hem: Indien gijlieden geen tekenen en wonderen ziet, zo gelooft gij niet.49 De koninklijke hoveling zeide tot hem: Heer, komt af, eer mijn kind sterft.50 Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw zoon leeft. En de mens geloofde het woord, hetwelk Jezus tot hem zeide, en ging heen.51 Toen hij nu heenging, ontmoetten hem zijne knechten en berichtten hem, zeggende: Uw kind leeft.52 Toen vraagde hij hun in welke ure het beter met hem geworden was, en zij zeiden tot hem: Gisteren omtrent de zevende ure verliet hem de koorts.53 Toen merkte de vader, dat het op dezelfde ure was, in welke Jezus tot hem gezegd had: Uw zoon leeft; en hij geloofde met zijn gehele huis.54 Dit is nu het tweede teken, hetwelk Jezus deed, toen hij uit Juda in Galila kwam.