the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Johannes 21
1 Daarna openbaarde Jezus zich weder aan zijne jongeren aan de zee van Tiberias; en hij openbaarde zich aldus:2 Er waren te zamen Simon Petrus, en Thomas, die genaamd is Didymus Tweeling, en Nathanal van Kana in Galila, en de zonen van Zebedes, en twee anderen van zijne jongeren.3 Simon Petrus zeide tot hen: Ik wil gaan vissen. Zij zeiden tot hem: Dan willen wij met u gaan. Zij gingen uit en traden terstond in het schip; en in dien nacht vingen zij niets.4 Toen het nu reeds dag werd, stond Jezus aan den oever, doch de jongeren wisten niet, dat het Jezus was.5 Jezus zeide tot hen: Kinderen, hebt gij enige toespijs? Zij antwoordden hem: Neen.6 En hij zeide tot hen: Werpt het net ter rechterzijde van het schip, zo zult gij vinden. Toen wierpen zij het, en konden het niet meer trekken vanwege de menigte der vissen.7 Toen zeide de jonger, dien Jezus liefhad, tot Petrus: Het is de Heer! Toen Simon Petrus hoorde, dat het de Heer was, deed hij zijn opperkleed aan en omgordde zich--want hij was naakt--en wierp zich in de zee.8 En de andere jongeren kwamen te scheep, --want zij waren niet ver van het land, maar omtrent tweehonderd ellen--en sleepten het net met de vissen.9 Toen zij nu uittraden aan land, zagen zij kolen liggen, en vis daarop, en brood.10 Jezus zeide tot hen: Brengt van de vissen, die gij nu gevangen hebt.11 Simon Petrus klom in het schip, en trok het net op het land, vol grote vissen, honderd drie en vijftig; en hoewel er zovele waren, scheurde nochtans het net niet.12 Jezus zeide tot hen: Komt en houdt maaltijd. Maar niemand van de jongeren durfde hem vragen: Wie zijt gij? want zij wisten, dat het de Heer was.13 Toen kwam Jezus, en nam het brood, en gaf het hun, desgelijks ook de vis.14 Dit was nu de derde maal, dat Jezus aan zijne jongeren geopenbaard is, nadat hij van de doden was opgestaan.
15 Toen zij nu den maaltijd gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon Jona's zoon, hebt gij mij liever dan dezen mij hebben? Hij zeide tot hem: Ja, Heer, gij weet, dat ik u liefheb. Hij zeide tot hem: Weid mijne lammeren.16 En hij zeide wederom ten tweeden male tot hem: Simon Jona's zoon, hebt gij mij lief? Hij zeide tot hem: Ja, Heer, gij weet, dat ik u liefheb. Hij zeide tot hem: Weid mijne schapen.17 Hij zeide ten derden male tot hem: Simon Jona's zoon, hebt gij mij lief? Petrus werd treurig, omdat hij ten derden male tot hem zeide: Hebt gij mij lief? en zeide tot hem: Heer, gij weet alle dingen; gij weet, dat ik u liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid mijne schapen.18 Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven en wandeldet waar gij wildet; maar wanneer gij oud zult geworden zijn, zult gij uwe handen uitstrekken, en een ander zal u gorden en leiden waarheen gij niet wilt.19 En dat zeide hij om te beduiden, met welken dood hij God verheerlijken zou. En toen hij dat gezegd had, zeide hij tot hem: Volg mij!
20 En Petrus keerde zich om en zag den jonger, dien Jezus liefhad, volgen, die ook bij den maaltijd aan zijne borst gelegen had, en gezegd had: Heer, wie is het die u verraden zal?21 Toen Petrus dezen zag, zeide hij tot Jezus: Heer, maar wat zal deze?22 Jezus zeide tot hem: Indien ik wil, dat hij blijve, totdat ik kom, wat gaat u dat aan? Volg gij mij!23 Toen ging de spraak uit onder de broederen, dat deze jonger niet zou sterven. Doch Jezus had tot hem niet gezegd, dat hij niet sterven zou, maar: Indien ik wil, dat hij blijve, totdat ik kom, wat gaat u dat aan?24 Dit is de jonger, die van deze dingen getuigt en dit geschreven heeft, en wij weten, dat zijne getuigenis waarachtig is.25 En er zijn nog vele andere dingen, die Jezus gedaan heeft, welke, zo zij het een na het ander beschreven werden, ik acht, dat de wereld de boeken niet zou bevatten, die te schrijven waren.