the Fourth Week of Advent
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Job 6
1 Job antwoordde en sprak:2 Wanneer men mijn jammer woog en al mijn lijden in een weegschaal legde,3 het zou zwaarder zijn dan het zand aan de zee; daarom is het te vergeefs wat ik spreek.4 Want de pijlen des Almachtigen steken in mij, hunne grimmigheid drinkt mijn geest in; en Gods verschrikkingen zijn tegen mij gericht.5 Het wild schreeuwt niet, als het gras heeft, de os loeit niet, als hij zijn voeder heeft.6 Kan men ook eten, wat ongezouten is, of wie kan smaak hebben in het wit, dat om den dooier is?7 Wat mijne ziel weigerde aan te raken, dat is mijne spijs, tot walging.
8 O, dat mijne bede geschiedde, en God mij gaf hetgeen ik hoop:9 dat God begon en mij versloeg, en zijne hand uitstrekte en mij vermorzelde.10 Dan had ik nog troost, en wilde bidden in mijne krankheid, dat Hij mij slechts niet verschoonde; want ik heb de redenen des Heiligen nooit verloochend.11 Wat is mijne kracht, dat ik zou volharden? En welk is mijn einde, dat mijne ziel geduldig zou zijn?12 Is mijne kracht steen? Is mijn vlees koper?13 Ik heb toch nergens hulp, en mijn vermogen is weg.
14 Wie zijnen naaste barmhartigheid weigert, die verlaat de vrees des Almachtigen.15 Mijne broeders bleken onbetrouwbaar als ene beek, gelijk waterstromen voorbijvloeien,16 die troebel zijn van het ijs, waarin de sneeuw ene wijkplaats zoekt.17 In dien tijd, als de hitte hen drukken zal, zullen zij versmachten; en als het heet wordt, zullen zij van hunne plaats wegvloeien.18 Hun weg gaat terzijde af; zij treden op het ongebaande en zullen omkomen.19 De karavanen van Tema zien ze, de karavanen van Saba (Scheba) hoopten op haar,20 maar zij zullen te schande worden in hunne hoop, en moeten zich schamen als zij derwaarts komen.21 Want gijlieden zijt voor mij tot een niets geworden, en omdat gij jammer ziet, zijt gij bevreesd.
22 Heb ik ook tot u gezegd: Brengt herwaarts en schenkt mij wat van uw vermogen, of redt mij uit de hand des vijands,23 en verlost mij van de hand der tyrannen?24 Leert mij, ik zal zwijgen; en hetgeen ik niet weet, geeft mij dat te verstaan.25 Waarom berispt gij de rechte redenen? Wie er onder ulieden, die ze zou kunnen bestraffen?26 Denkt gij woorden te bestraffen? De rede van een wanhopige is voor den wind.27 Gij overvalt een armen wees, en graaft voor uwen naaste kuilen.28 Doch dewijl gij begonnen hebt, zo ziet op mij, of ik voor u met logens bestaan zal.29 Antwoordt hetgeen recht is; mijn antwoord zal nochtans recht blijven.30 Is er onrecht op mijne tong; of geeft mijn mond kwaad voor?