the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Job 40
1 (39-34) En de Heer antwoordde Job en sprak:2 (39-35) Wil den Almachtige oordelen de twistzoeker? Wie God berispt, moet die het niet verantwoorden?3 (39-36) Toen antwoordde Job den Heer en zeide:4 Zie, ik ben te lichtvaardig geweest: wat zal ik antwoorden? (39-37) Ik zal mijne hand op mijnen mond leggen.5 (39-38) Ik heb nmaal gesproken, daarom wil ik niet meer antwoorden; na dezen zal ik het niet weder doen.
6 (40-1) En de Heer antwoordde Job verder uit een onweder en sprak:7 (40-2) Gord uwe lendenen als een man: Ik zal u vragen; leer Mij.8 (40-3) Zoudt gij mijn oordeel te niet doen en Mij verdoemen, opdat gij rechtvaardig zoudt zijn?9 (40-4) Hebt gij een arm als God, en kunt gij met ene gelijke stem donderen als Hij?10 (40-5) Versier u met pracht en verhef u, bekleed u prachtig en heerlijk.11 (40-6) Strooi den toorn uwer grimmigheid uit; aanschouw de hoogmoedigen, waar zij zijn, en verootmoedig hen.12 (40-7) Ja, aanschouw de hoogmoedigen waar zij zijn, en buig hen, en verdelg de goddelozen, waar zij zijn.13 (40-8) Verberg hen te zamen in de aarde, en omwind hunne pracht in het verborgene.14 (40-9) Zo zal Ik u ook prijzen, dat uwe rechterhand u helpen kan.
15 (40-10) Zie, de behemoth, dien Ik nevens u gemaakt heb, eet gras als een rund.16 (40-11) Zie, zijne kracht is in zijne lendenen, en zijn vermogen in de spieren zijns buiks.17 (40-12) Zijn staart strekt zich uit als een ceder, de aderen zijner schaamte zijn als gevlochten takken.18 (40-13) Zijne beenderen zijn als vast koper, zijne schonken zijn als ijzeren staven.19 (40-14) Hij is het eerste der werken Gods; die hem gemaakt heeft, die heeft hem ook zijn zwaard gegeven.20 (40-15) De bergen geven hem kruiden, waar al het wild gedierte dartelt.21 (40-16) Hij ligt gaarne in de schaduw, in het riet en in het slijk verborgen.22 (40-17) De bosschage bedekt hem met hare schaduw, en de wilgen der beek omringen hem.23 (40-18) Zie, hij slikt den stroom in en acht het niet groot; hem dunkt, dat hij den Jordaan zal verzwelgen met zijnen mond. Nochtans, zou men hem voor zijne eigene ogen kunnen vangen?24 (40-19) Zou men hem met valstrikken den neus kunnen doorboren?