Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Job 41

1 (40-20) Kunt gij den leviathan optrekken met den vishaak, en zijne tong met een strik vatten?2 (40-21) Kunt gij hem een haak in den neus slaan, en met ene lans hem de kaken doorboren?3 (40-22) Meent gij, dat hij u veel smeken zal of u vleien?4 (40-23) Meent gij, dat hij een verbond met u zal maken, dat gij hem altoos tot een knecht zoudt mogen hebben?5 (40-24) Kunt gij met hem spelen als met een vogel, of hem binden tot spel uwer jonge dochters?6 (40-25) Meent gij, dat de metgezellen hem in stukken zullen snijden, opdat hij onder de kooplieden verdeeld worde?7 (40-26) Kunt gij met spiesen zijne huid vullen, en met vishaken zijn hoofd?8 (40-27) Als gij uwe hand aan hem slaat, zo denk, dat het een strijd is dien gij niet zult uitvoeren.9 (40-28) Zie, de hoop omtrent hem zal missen; en als hij iemand in het gezicht krijgt, dan schiet hij heen.10 (41-1) Niemand is zo stout, die hem durft tergen, wie is het dan, die voor Mij zou kunnen bestaan?

11 (41-2) Wie heeft Mij te voren iets gedaan, dat Ik het hem vergelde? Het is het mijne wat onder alle hemelen is.12 (41-3) Daarenboven moet Ik nu zeggen, hoe groot, hoe machtig en welgeschapen hij is.13 (41-4) Wie kan zijn kleed ontdekken? En wie durft het wagen hem tussen de tanden te grijpen?14 (41-5) Wie kan de kinnebakken zijns aangezichts opendoen? Verschrikkelijk staan zijne tanden rondom.15 (41-6) Zijne trotse schubben zijn als vaste schilden, vast en nauw in elkander gesloten.16 (41-7) De ene raakt aan de andere, dat geen wind er tussen kan komen.17 (41-8) De ene is gehecht aan de andere, en zij houden zich samen en zijn onscheidbaar.18 (41-9) Zijn niezen glinstert als een licht; zijne ogen zijn als de oogleden des dageraads.19 (41-10) Uit zijnen mond komen fakkels, en vurige vonken schieten er uit.20 (41-11) Uit zijnen neus gaat rook als van hete potten en ketels.21 (41-12) Zijn adem is als ene brandende kool, en uit zijnen mond gaan vlammen.22 (41-13) In zijn hals woont de sterkte en voor hem uit huppelt de angst.23 (41-14) De ledematen van zijn vlees hangen aan elkander, en houden vast aan hem, dat hij niet vervallen kan.24 (41-15) Zijn hart is zo hard als een steen, en vast als een stuk van den ondersten molensteen.25 (41-16) Als hij zich verheft, dan ontzetten zich de sterken; en als hij doorbrekt, dan is er geen genade.26 (41-17) Als men hem raakt met het zwaard, dan roert hij zich niet; of met de lans, speer of spies.27 (41-18) Hij acht ijzer als stro, en koper als verrot hout.28 (41-19) Geen pijl zal hem verjagen, de slingerstenen zijn hem als stoppels.29 (41-20) Den hamer acht hij als stoppels, en hij spot met het drillen der lans.30 (41-21) Onder hem liggen scherpe stenen; en hij schiet over de scherpe klippen heen als over slijk.31 (41-22) Hij maakt, dat de diepe zee ziedt als een pot, en hij roert het door elkander, gelijk men zalf mengt.32 (41-23) Hij maakt den weg achter zich als een licht, hij maakt de diepte geheel grijs.33 (41-24) Op het land is niets met hem te vergelijken; hij is gemaakt om zonder vrees te zijn.34 (41-25) Hij veracht al wat hoog is; hij is een koning over alle trotse dieren.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile