the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Job 34
1 En Elihu begon en sprak:2 Hoort, gij wijzen, mijne redenen, en gij verstandigen, geeft acht op mij.3 Want het oor beproeft de redenen, en de mond proeft de spijs.4 Laat ons een oordeel verkiezen, opdat wij onder ons erkennen wat goed is.5 Want Job heeft gezegd: ik ben rechtvaardig, en God weigert mij mijn recht:6 ik moet liegen, hoewel ik recht heb, en ben gekweld van mijne pijlen, hoewel ik het niet verdiend heb.7 Wie is zulk een als Job, die de spotternij indrinkt als water,8 en op den weg gaat met de kwaaddoeners en wandelt met de goddeloze lieden?9 Want hij heeft gezegd: Al is iemand vroom, zo geldt hij toch niets bij God.
10 Derhalve hoort mij, gij wijze lieden: Het zij verre, dat God zou goddeloos handelen, en de Almachtige onrechtvaardig;11 maar Hij vergeldt den mens, naardat hij verdiend heeft, en treft een ieder naar zijn doen.12 Buiten twijfel, God veroordeelt niemand ten onrechte, en de Almachtige buigt het recht niet.13 Wie heeft wat op de aarde is verordend, en wie heeft de gehele wereld geschikt?14 Ware het, dat hij zich tegen haar wilde stellen, zo zou hij aller geest en adem tot zich vergaderen;15 alle vlees zou tegelijk vergaan, en de mens zou weder as worden.
16 Hebt gij nu verstand, zo hoor, en geef acht op de stem mijner redenen.17 Zou ook iemand, die het recht haat, kunnen regeren? Of wilt gij hem, die rechtvaardig en machtig is, verdoemen?18 Zou iemand tot den koning zeggen: Gij deugniet! en tot den vorst: Gij goddeloze?19 En Hij ziet toch den persoon der vorsten niet aan, en kent den rijke niet meer dan den arme; want zij zijn allen het werk zijner handen.20 Schielijk moeten de lieden sterven, en te middernacht verschrikken en vergaan; de machtigen worden weggenomen zonder mensenhand.21 Want zijne ogen zien op ieders wegen, en Hij ziet al hunne gangen:22 er is geen duisternis noch donkerheid, waar de kwaaddoeners zich zouden kunnen verbergen.23 Want Hij mag op den mens niet eerst lang acht slaan, dat hij voor God in het oordeel kome.24 Hij brengt velen der hoogmoedigen om, zonder eerst te onderzoeken, en stelt anderen in hunne plaats.25 Daarom dat Hij hunne werken kent, en Hij hen des nachts omkeert, daarom worden zij verslagen.26 Hij werpt de goddelozen overhoop, waar men het ziet;27 omdat zij van Hem afgeweken zijn, en geen van zijne wegen verstonden;28 opdat het roepen der armen voor hem kome, en hij het roepen der ellendigen hore.29 Als Hij vrede geeft, wie zal verdoemen? En als Hij zijn aangezicht verbergt, wie zal Hem aanschouwen onder de volken en lieden?30 Hij laat niet een huichelaar over hen regeren, om het volk te verdrukken.
31 Men moet tot God zeggen: ik heb geboet, ik wil geen kwaad doen.32 Heb ik het niet getroffen, zo leer gij het mij beter; heb ik niet recht gehandeld, ik zal het niet weder doen.33 Zal Hij naar uwen zin vergelden? Want gij verwerpt alles, en gij hebt te kiezen en ik niet. Weet gij nu wat, zo zeg het.34 Verstandige lieden zullen tot mij zeggen, en een wijs man, die naar mij hoort:35 Job spreekt met onverstand, en zijne woorden zijn niet verstandig.36 Och, dat Job beproefd wordt tot het einde toe, omdat hij zich tot verkeerde lieden wendt.37 Hij heeft boven zijne zonde ook nog gelasterd; over ons heeft hij in de handen geklapt, en tegen God veel gesproken.