the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Job 21
1 Job antwoordde en sprak:2 Hoort toch naar mijne rede en laat u raden.3 Duldt mij zolang ik spreek, en bespot mij daarna.4 Handel ik dan met een mens, dat mijn gemoed niet verdrietig zou zijn?5 Keert u herwaarts tot mij, gij zult verbaasd staan, en de hand op den mond moeten leggen.6 Als ik daaraan gedenk, zo verschrik ik, en siddering overvalt mijn vlees.
7 Waarom leven dan de goddelozen, en worden oud, en nemen toe in goederen?8 Hun zaad rondom hen is veilig, en hunne nakomelingen zijn bij hen.9 Hun huis heeft vrede zonder vrees, en Gods roede is niet over hen.10 Zijn stier bespringt en het mislukt hem niet, zijne koe kalft en is niet onvruchtbaar.11 Hunne jonge kinderen gaan uit als een kudde, en hunne kinderen huppelen.12 Zij juichen met trommels en harpen, en zijn vrolijk met pijpen.13 Zij worden oud bij goede dagen, en in een ogenblik dalen zij neder in het graf.14 Nochtans zeiden zij tot God: Wijk van ons, wij willen van uwe wegen niet weten.15 Wie is de Almachtige, dat wij Hem dienen zouden? Of wat zou het ons baten, zo wij Hem aanriepen?16 Maar zie, hun goed staat niet in hunne handen; daarom zal het overleg der goddelozen verre van mij zijn.
17 Hoe zal de lamp der goddelozen uitgeblust worden, en hun ongeluk over hen komen! Hij zal harteleed uitdelen in zijnen toorn;18 zij zullen zijn als stoppels voor den wind, en als kaf, hetwelk de stormwind wegvoert.19 God bewaart het ongeluk des booswichts voor zijne kinderen; wanneer Hij het hem vergelden zal, dan zal men het gewaarworden;20 zijne ogen zullen zijn verderf zien, en van de grimmigheid des Almachtigen zal hij drinken.21 Want wie zal behagen hebben aan zijn huis na hem, als het getal zijner maanden hem is toegeteld?22 Wie zou God leren, Hem, die ook de hogen vonnist?23 Deze sterft fris en gezond, in allen rijkdom en volle vergenoeging,24 zijn melkvat is vol melk, en zijn gebeente wordt gemest met merg;25 maar de ander sterft met een bedroefde ziel, en heeft nooit met vreugde gegeten:26 en zij liggen te zamen met elkander in de aarde, en de wormen overdekken hen.
27 Zie, ik ken uwe gedachten wel, en uw snood voornemen tegen mij;28 want gij zegt: Waar is het huis des vorsten, en waar is de hut, waar de goddeloze woonde?29 Hebt gij niet de reizigers gevraagd, en geen acht gegeven op hetgeen zij opgemerkt hebben:30 dat de boze behouden wordt tot op den dag des verderfs, en dat hij blijft tot op den dag der grimmigheid?31 Wie zou zeggen wat hij verdient, wanneer men het van buiten aanziet? Wie zal hem vergelden wat hij doet?32 Maar hij wordt ten grave getrokken, en houdt wacht bij zijn grafheuvel.33 Het slijk des dals behaagt hem, want alle mensen trekken hem achterna, en degenen, die Vr hem geweest zijn, zijn niet te tellen.34 Hoe troost gij mij zo tevergeefs? Ja, uw antwoord wordt onrecht bevonden.