the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Job 16
1 Job antwoordde en sprak:2 Dit alles heb ik dikwijls gehoord, gij allen zijt jammerlijke vertroosters.3 Zullen de ijdelen woorden geen einde hebben? Of wat maakt u zo vermetel om Z te spreken?4 Ik zou ook als gijlieden kunnen spreken. Indien God wilde, dat uwe ziel in de plaats van mijne ziel was, zou ik ook woorden tegen u samenhopen, en mijn hoofd over u schudden?5 Ik zou u versterken met den mond, en met mijne lippen u troosten.
6 Maar of ik al spreek, zo verschoont de smart mij niet; houd ik op, zo gaat zij niet van mij.7 Maar nu maakt Hij mij moede, en verstoort al wat ik ben.8 Hij heeft mij vol rimpels gemaakt en getuigt tegen mij; en mijne ellende staat tegen mij op en antwoordt tegen mij.9 Zijne grimmigheid verscheurt, en die toornig op mij is, knerst de tanden tegen mij; mijn wederpartijder scherpt zijne ogen tegen mij.10 Zij hebben hunnen mond tegen mij opengesperd, en hebben mij smadelijk op de kinnebakken geslagen; zij hebben gezamenlijk hunnen moed aan mij gekoeld.11 God heeft mij overgegeven aan de onrechtvaardigen, en heeft mij in de hand der goddelozen laten vallen.12 Ik had rust, maar Hij heeft mij tot niets gemaakt; Hij heeft mij bij den hals gevat en verpletterd, en heeft mij tot een doelwit voor zich gesteld;13 Hij heeft mij omringd met zijne schutters, Hij heeft mijne nieren doorspleten en niet verschoond, Hij heeft mijne gal op de aarde uitgestort;14 Hij heeft mij de ene wond op de andere toegebracht, Hij is op mij aangelopen als een geweldige.15 Ik heb een zak om mijn huid vastgehecht, en heb mijnen hoorn in het stof gelegd;16 mijn aangezicht is gezwollen van het wenen, en over mijne oogleden ligt donkerheid,
17 hoewel er geen misdaad in mijne hand is, en mijn gebed rein is.18 O aarde, bedek mijn bloed niet; en mijn geroep moge geen plaats vinden.19 Nu zie, mijn getuige is in den hemel, en die mij kent is in de hoogte.20 Mijne vrienden zijn mijne bespotters, maar mijn oog stort tranen tot God.21 Dat hij mocht richten tussen den man en God, tussen den mensenzoon en zijnen vriend!22 Maar de bestemde jaren zijn gekomen, en ik ga den weg, waarlangs ik niet zal wederkomen.