the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Job 14
1 De mens, van ene vrouw geboren, leeft een korten tijd en is vol van onrust.2 Hij gaat op als ene bloem en valt af, vliegt weg als ene schaduw en blijft niet.3 En over zulk enen doet Gij uwe ogen open, dat Gij mij voor u in het gericht doet komen?4 Wie zal een reine vinden bij degenen, waar niemand rein is?5 Hij heeft zijn bestemden tijd, het getal zijner maanden staat bij U; Gij hebt hem een perk gesteld, dat hij niet overschrijden kan.6 Wend U van hem af, opdat hij rust hebbe, totdat zijn tijd komt, dien hij als een dagloner verwacht.
7 Een boom heeft hoop, al is hij afgehouwen, dat hij weder zal uitbotten, en niet ophouden jonge scheuten te maken; al is het,8 dat zijn wortel in de aarde veroudert, en zijn stam in het stof versterft,9 zo groeit hij toch weder van den reuk des waters, en wast op, alsof hij geplant ware.10 Maar de mens sterft, is weg, hij gaat heen en waar is hij?11 Gelijk het water verloopt uit een meer, en gelijk ene rivier uitdroogt en verschroeit,12 alzo blijft de mens liggen en zal niet opstaan; hij zal niet ontwaken, zolang de hemel blijft, noch van zijnen slaap opgewekt worden.13 Och, dat Gij mij in het graf bedekken en verbergen wildet, totdat uw toorn zich legde, en mij een perk stellen, totdat Gij aan mij gedacht.14 Meent gij, dat een mens, als hij dood is, weder leven zal? Dan zou ik al de dagen van mijnen strijd hopen, totdat mijne vernieuwing gekomen was.15 O, dat Gij mij wildet roepen en ik U antwoordde, en het werk uwer handen niet wildet versmaden!
16 Want Gij hebt reeds mijne treden geteld, maar Gij zult immers geen acht slaan op mijne zonde;17 Gij hebt mijne overtreding in een bundel verzegeld, en mijne misdaad samengevat.18 Een berg vervalt toch en vergaat, en ene rots wordt van hare plaats verzet;19 het water slijpt de stenen af, en de druppels spoelen de aarde weg, zo is ook des mensen hoop verloren.20 Want Gij stoot hem geheel omver, dat hij heenvaart; Gij verandert zijne gestalte en laat hem varen.21 Komen zijne kinderen tot eer, hij weet het niet, of worden zij gering, hij wordt het niet gewaar;22 zolang hij zijn vlees nog aan zich draagt, moet hij smart hebben, en zolang zijne ziel nog bij hem is, moet hij rouw dragen.