the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Job 13
1 Zie, dit alles heeft mijn oog gezien en mijn oor gehoord, en ik heb het verstaan:2 wat gij weet, dat weet ik ook; ik ben niet geringer dan gij.3 Doch ik wilde gaarne tot den Almachtige spreken, en wilde gaarne met God richten.4 Want gij legt het valschelijk uit, en zijt allen onnutte geneesmeesters.5 O, gave God, dat gij zweegt, zo werdt gij wijs.6 Hoort toch mijne verantwoording, en let op de zaak waarvan ik spreek.7 Wilt gij God verdedigen met onrecht, en voor hem list gebruiken?8 Wilt gij zijn persoon aanzien? Wilt gij God voorspreken?9 Zal het u ook wel gaan, als Hij u onderzoeken zal? Meent gij, dat gij Hem bedriegen zult, gelijk men een mens bedriegt?10 Hij zal u bestraffen, indien gij heimelijk den persoon aanziet.11 Zal Hij u niet verschrikken, als Hij zich zal vertonen en zijne vrees u overvallen zal?12 Uwe spreuken zijn als spreuken van as, en uwe hoogten zullen als hoogten van leem zijn.
13 Zwijgt voor mij, opdat ik spreke, mij overkome wat het zij.14 Waarom zou ik mijn vlees met mijne tanden knagen, en mijne ziel in mijne hand nemen?15 Zie, Hij zal mij toch doden, en ik heb niets te hopen: echter wil ik mijne wegen voor Hem verdedigen.16 Hij zal immers mijn heil zijn; want geen huichelaar durft voor Hem komen.17 Hoort mijne rede, en mijne verklaring met uwe oren.18 Zie, ik heb het vonnis reeds geveld: ik weet, dat ik rechtvaardig zal zijn.19 Wie is er, die mij richten wil? Zo ik nu zwijgen moest, dan zou ik sterven.20 Doe slechts twee dingen niet aan mij, zo zal ik mij voor U niet verbergen:21 laat uwe hand verre van mij zijn, en uwe verschrikking verschrikke mij niet.22 Roep mij, dan zal ik U antwoorden; of ik zal spreken, antwoord Gij mij.
23 Hoevele zijn mijne misdaden en zonden? Laat mij mijne overtreding en zonde weten.24 Waarom verbergt Gij uw aangezicht, en houdt mij voor uwen vijand?25 Wilt Gij tegen een afgewaaid blad zo streng zijn, en een dorren halm vervolgen?26 Want Gij schrijft tegen mij enkel bitterheid, en wilt mij wegens de zonden mijner jeugd ombrengen;27 Gij hebt mijnen voet in den stok gelegd, en neemt al mijne paden waar; Gij ziet op de voetstappen mijner voeten,28 daar ik toch als een vuil aas verga, en als een kleed, hetwelk de mot wegknaagt.