the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jeremia 9
1 Och, dat ik water genoeg in mijn hoofd had, en mijne ogen tranenwellen waren, opdat ik dag en nacht kon wenen over de verslagenen mijns volks!2 Och, dat ik ene herberg had in de woestijn, zo zou ik mijn volk verlaten en van hen wegtrekken, want het zijn enkel overspelers en een trouweloze hoop;3 zij schieten met den boog hunner tong enkel leugens en geen waarheid, en maken zich geweldig in het land; en zij gaan van de ene boosheid tot de andere, en achten mij niet, spreekt de Heer.4 Ieder wachte zich voor zijnen vriend, en vertrouwe ook zijnen broeder niet; want de een broeder onderdrukt den anderen, en de ene vriend verraadt den anderen;5 de ene vriend handelt bedriegelijk met den anderen, en zij spreken geen waarachtig woord; zij benaarstigen zich, dat de een den ander bedriegt, en het is hun leed, dat zij het niet erger kunnen maken.6 Het is overal enkel bedrog onder hen, en door bedrog weigeren zij ook mij te erkennen, spreekt de Heer.7 Daarom spreekt de Heer Zebath aldus: Zie, Ik zal hen louteren en beproeven; want wat zal Ik anders doen, als Ik aanzie de dochter mijns volks?8 Hunne valse tongen zijn moord-pijlen; met hunnen mond spreken zij vriendelijk tot den naaste, maar in het hart loeren zij op hem.9 Zou Ik hen daarom niet straffen, spreekt de Heer, en zou mijne ziel zich niet wreken aan een volk als dit?10 Over de bergen zal Ik ene rouw klacht en weeklacht aanheffen, en een klaaglied over de herdershutten der woestijn; want zij zijn afgebrand, dat niemand er meer doortrekt, en dat men ook geen geblaat der kudde meer hoort; zowel het gevogelte des hemels als het vee, het is alles weg.11 En Ik zal Jeruzalem tot een steenhoop en tot ene woning der draken maken, en zal de steden van Juda woest maken, dat er niemand in wonen zal.
12 Dat nu iemand wijs ware en het ter harte name, en verkondigde wat de mond des Heren tot hem zegt, waarom het land bedorven en verwoest wordt als ene woestijn, waar niemand wandelt.13 En de Heer sprak: Het is, omdat zij mijne wet verlaten, die Ik voor hun aangezicht gegeven heb, en niet horen naar mijne woorden en er ook niet naar leven,14 maar huns harten goeddunken en de Bals volgen, gelijk hunne vaders hun geleerd hebben.15 Daarom spreekt de Heer Zebath, Israls God, aldus: Zie, Ik zal dit volk met alsem spijzen en met gal drenken;16 Ik zal hen verstrooien onder de volken, die noch zij noch hunne vaders gekend hebben; en Ik zal het zwaard achter hen zenden, totdat het met hen gedaan zal zijn.17 Dus spreekt de Heer Zebath: Beschikt en bestelt klaagsters, dat zij komen; en zendt om vrouwen, in de klaagkunst ervaren, dat zij komen,18 dat zij spoedig over ons ene weeklacht aanheffen; opdat onze ogen van tranen overlopen, en onze oogleden van water wegvloeien;19 opdat men een klagelijk gekerm hore in Sion: Ach, hoe geheel zijn wij vernield en te schande geworden; wij moeten het land ruimen, want zij hebben onze woningen omvergeworpen.20 Hoort dan nu het woord des Heren, gij vrouwen, en neemt ter ore het woord zijns monds: leert uwe dochters wenen, en de ene lere de andere klagen.21 De dood is onze vensters ingeklommen en in onze paleizen gekomen, om de kinderen te vermoorden op de straten, en de jongelingen op de markten.22 Zeg: Dus spreekt de Heer: De dode lichamen der mensen zullen liggen als mest op het veld, en als de schoven achter den maaier, welke niemand opzamelt.
23 Dus spreekt de Heer: Een wijze beroeme zich niet op zijne wijsheid; een sterke beroeme zich niet op zijne sterkte; een rijke beroeme zich niet op zijnen rijkdom;24 maar wie zich beroemen wil, die beroeme zich daarop, dat hij Mij kent, en weet, dat Ik de Heer ben, die barmhartigheid, recht en gerechtigheid oefen op aarde; want dat behaagt Mij, spreekt de Heer.25 Zie, de tijd komt, spreekt de Heer, dat Ik bezoeken zal al de besnedenen en de onbesnedenen:26 Egypte, Juda, Edom, de kinderen Ammons, Moab, en allen, die zich de slapen gladscheren en de woestijn bewonen, want al die volken hebben onbesneden voorhuiden, maar het gehele huis van Isral heeft een onbesneden hart.