Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Jeremia 5

1 Gaat m door de straten van Jeruzalem, en ziet toe en verneemt toch, en zoekt op hare straten, of gij iemand vindt, die recht doet en naar trouw vraagt: zo zal Ik haar genadig zijn.2 En of zij al zeggen: Bij den levenden Heer, zo zweren zij nochtans valschelijk.3 O Heer, uwe ogen zien immers naar de trouw? Gij slaat hen, maar zij voelen zich niet; Gij maakt het bijna uit met hen, maar zij verbeteren zich niet; zij hebben een gelaat, harder dan ene steenrots, en willen zich niet bekeren.4 Maar ik dacht: Waarlijk, deze arme hoop is onverstandig; zij kennen ook den weg des Heren niet, noch het recht van hunnen God;5 ik zal tot de vermogenden gaan en met hen spreken, die zullen toch den weg des Heren en het recht van hunnen God kennen: doch ook zij hadden al te zamen het juk verbroken en de banden verscheurd.6 Daarom zal de leeuw, die uit het bos komt, hen verscheuren, en de wolf uit de woestijn zal hen verderven, en de luipaard zal op hunne steden loeren; allen, die er uitgaan, zal hij verslinden, en zij blijven verstokt in hunne ongehoorzaamheid.7 Hoe zou Ik u dan genadig kunnen zijn, dewijl uwe kinderen Mij verlaten, en zweren bij wie geen God is? En nu Ik hen verzadigd heb, bedrijven zij overspel, en lopen in de verblijven der ontucht;8 ieder hunkert naar zijns naasten huisvrouw, zij zwerven rond als welgevoede hengsten:9 zou Ik hen daarvoor niet bezoeken, spreekt de Heer, en zou mijne ziel zich niet wreken aan een volk als dit?

10 Bestormt hare muren en werpt ze omver; maar verderft ze niet geheel; neemt hare wijnranken weg, want zij zijn des Heren niet;11 want zij verachten Mij, zowel het huis van Isral als het huis van Juda, spreekt de Heer.12 Zij verloochenen den Heer, en zeggen: Hij is het niet, en het zal ons zo kwalijk niet gaan; zwaard en honger zullen wij niet zien;13 ja, de profeten zijn louter wind, ook hebben zij het woord Gods niet; hun zelven moge het zo gaan.14 Daarom, dewijl, gij zulke woorden spreekt, zie, zo zegt de Heer, de God Zebath, aldus: Ik zal mijne woorden in uwen mond tot vuur maken, en dit volk tot hout, en het zal hen verteren.15 Zie, spreekt de Heer, Ik zal over u, o huis van Isral, brengen een volk van verre: een volk van oude afkomst, een volk, welks taal gij niet kent, noch verstaat gij wat zij spreken.16 Hunne pijlkokers zijn open grafsteden; het zijn allen helden.17 Zij zullen uwen oogst en uw brood verteren; zij zullen uwe zonen en dochters eten; zij zullen uwe schapen en runderen verslinden; zij zullen uwe wijnstokken en vijgebomen afeten; uwe vaste steden, op welke gij u verlaat, zullen zij met het zwaard vernielen.18 Doch ook in die dagen, spreekt de Heer, zal Ik u niet geheel verdelgen.19 En als zij zeggen: Waarom doet de Heer onze God ons dit alles? zult gij hun antwoorden: Gelijk gijlieden Mij verlaat en vreemde goden dient in uw eigen land, zult gij ook vreemdelingen dienen in een land, dat het uwe niet is.

20 Dit zult gij verkondigen aan Jakobs huis, en prediken in Juda, zeggende:21 Hoort nu toe, gij dwaas volk, dat geen verstand heeft, dat ogen heeft en niet ziet; dat oren heeft en niet hoort:22 Zult gijlieden Mij niet vrezen, spreekt de Heer, en voor mijn aangezicht niet beven? Ik, die der zee het zand tot een oever stel, tot een altijddurend perk, dat zij niet overschrijden zal; en of zij zich al beweegt, zo vermag zij nochtans niets; en of hare golven al bruisen, zo zullen zij daar toch niet overgaan.23 Maar dit volk heeft een afvallig en ongehoorzaam hart; zij blijven afvallig en gaan hunnen weg,24 en zeggen niet eens in hun hart: Laat ons toch den Heer onzen God vrezen, die ons ter rechter tijd vroegen regen en spaden regen geeft, en jaarlijks ons den oogst trouw bewaart.

25 Maar uwe misdaden verhinderen dit, en uwe zonden wenden dat goede van u af.26 Want men vindt onder mijn volk goddelozen, die den lieden lagen leggen, en valstrikken bereiden om hen te vangen, gelijk de vogelvangers doen met de slagnetten;27 en hunne huizen zijn vol bedrog, gelijk ene vogelkooi vol lokvogels is; daardoor worden zij machtig en rijk,28 vet en glad; zij gaan met kwade streken om, en doen geen recht; de zaak van den wees bevorderen zij niet, en het gaat hun wl; ook handhaven zij het het recht der armen niet.29 Zou Ik dit dan niet bezoeken, spreekt de Heer, en zou mijne ziel zich niet wreken aan een volk als dit?30 Het is gruwelijk en verschrikkelijk wat in dit land geschiedt:31 de profeten leren vals, en de priesters heersen in hun ambt, en mijn volk heeft het gaarne alzo; maar hoe zal het u daarvoor ten laatste gaan?

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile