the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jeremia 6
1 Loopt met hopen, gij kinderen Benjamins, uit Jeruzalem, en blaast de bazuinen te Teka, en steekt ene banier op te Beth-Krem; want een ongeluk komt herwaarts van het Noorden, en een grote ellende.2 De dochter van Sion is als ene schone, aangename landouw,3 maar er zullen herders met hunne kudden tot haar komen, die zullen tenten rondom tegen haar opslaan, en zullen elk zijne plaats afweiden, en zeggen:4 Rust u ten oorlog tegen haar; welaan, laat ons optrekken, terwijl het nog hoog dag is; zie, het wordt avond, en de schaduwen worden lang.5 Welaan, laat ons wakker zijn, al zouden wij bij nacht optrekken, en hare paleizen verderven!6 Want dus spreekt de Heer Zebath: Houwt bomen af en maakt bolwerken tegen Jeruzalem; want zij is de stad, die bezocht zal worden; er is toch niets dan onrecht binnen hare muren.7 Want gelijk een bron haar water opgeeft, zo welt zij ook hare boosheid op; geweld en verwoesting hoort men in haar, en haar moorden en slaan is dagelijks voor mij.8 Verbeter u, Jeruzalem, eer mijn hart zich van u wendt, en Ik u tot een woest land maak, waarin niemand woont.
9 Dus spreekt de Heer Zebath: Wat van Isral overgebleven is, moet ook, gelijk een wijngaard, geheel afgelezen worden; de wijnlezer zal het een na het ander in de korven werpen.10 Tot wien zal ik toch spreken en betuigen: Dat toch iemand horen wilde! Zie, hunne oren zijn onbesneden, zij willen niet horen; zie, zij houden het woord des Heren voor een spot, en begeren het niet.11 Daarom ben ik zo vol van het dreigen des Heren, dat ik het niet inhouden kan. Stort het uit, zowel over de kinderen op de straten, als waar zich de jongelingen saamvergaderen; want zo man als vrouw, de ouden en die vol van dagen zijn, zullen gevangen genomen worden;12 hunne huizen zullen het deel der vreemdelingen worden, te zamen met de akkers en vrouwen; want Ik zal mijne hand uitstrekken over de bewoners des lands, spreekt de Heer.13 Want zij bedrijven allen gierigheid, beiden klein en groot, en de profeten en de priesters, allen te zamen, leren valsen godsdienst,14 en troosten mijn volk in hun ongeval, dat zij het licht zullen achten, zeggende: Vrede, vrede!; en er is toch geen vrede.15 Daarom zullen zij te schande worden, dewijl zij zulke gruwelen bedrijven: ofschoon zij zonder schande willen zijn en zich niet willen schamen; daarom zullen zij overhoop vallen; en als Ik hen bezoeken zal, zullen zij bezwijken, spreekt de Heer.16 Dus spreekt de Heer: Staat stil bij de wegen en ziet toe, en vraagt naar de vorige wegen, waar toch de goede weg is; bewandelt dien, zo zult gij rust vinden voor uwe zielen; maar zij zeggen: Wij willen het niet doen.17 Ik heb wachters over u gesteld, zeggende: Geeft acht op het geluid der bazuinen; maar zij zeggen: Wij willen het niet doen.
18 Daarom hoort, gij volken, en verneemt met uwe lieden;19 gij, aarde, hoor toe: zie, Ik zal een ongeluk over dit volk brengen, namelijk hun verdiende loon; dewijl zij op mijne woorden geen acht geven, en mijne wet verwerpen.20 Wat vraag Ik naar de wierook, die uit Rijk-Arabi, en de goede kaneel, die uit verre landen komt? Uwe brandoffers zijn Mij niet aangenaam, en uwe slachtoffers behagen Mij niet.21 Daarom spreekt de Heer aldus: Zie, Ik zal voor dit volk een aanstoot stellen, waaraan beide vaders en kinderen met elkander zich stoten zullen, en geburen en vrienden te zamen zullen omkomen.22 Dus spreekt de Heer: Zie, een volk zal komen van het Noorden, en een groot volk zal zich verheffen van des aardrijks uitersten;23 die bogen en schilden voeren, zij zijn wreed en zonder barmhartigheid; zij bruisen als ene onstuimige zee, en rijden op paarden, toegerust als krijgslieden, tegen u, o dochter van Sion.24 Als wij van hen zullen horen, zullen onze handen slap worden, angst en weedom zal ons aangrijpen als ene barende vrouw.25 Niemand ga toch uit op den akker, en niemand ga op den weg, want het is overal onveilig wegens het zwaard des vijands.26 O dochter mijns volks, trek een zak aan en leg u in de as; draag rouw als over een enigen zoon, en klaag als die zeer bedroefd zijn; want de verderver komt snel over ons.27 Ik heb u als een smelter gesteld onder mijn volk, dat hard is, opdat gij hunnen weg zoudt weten en beproeven.28 Zij zijn allen te zamen afvalligen, en wandelen trouweloos; zij zijn enkel koper en ijzer, als boosdoeners.29 De blaasbalg is verbrand, het lood verdwijnt; het smelten is tevergeefs, want het kwaad is er niet van af te scheiden.30 Daarom noemt men hen ook verworpen zilver, want de Heer heeft hen verworpen.