Lectionary Calendar
Monday, November 25th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Jeremia 4

1 Isral, wilt gij u bekeren, spreekt de Heer, zo bekeer u tot Mij; en zo gij uwe gruwelen weg doet van voor mijn aangezicht, zo zult gij niet verdreven worden.2 Alsdan zult gij, zonder geveinsdheid, getrouw en oprecht zweren: Zo waarachtig de Heer leeft! En de volken zullen zich in Hem zegenen en zich op Hem beroemen.

3 Want dus spreekt de Heer tot de mannen van Juda en tot Jeruzalem: Ontgint u een nieuwen akker, en zaait niet onder de doornen.4 Besnijdt u voor den Heer, en doet weg de voorhuid uws harten, gij mannen van Juda en gij inwoners van Jeruzalem; opdat mijne gramschap niet uitbarste als een vuur, en brande wegens uwe boosheid, zodat niemand het blussen kan.

5 Ja, verkondigt in Juda en roept luidkeels te Jeruzalem, en zegt: Blaast met de bazuin in het land! Roept met ene luide stem en zegt: Verzamelt u, en laat ons naar de vaste steden trekken.6 Richt ene banier op te Sion, loopt met hopen, en vertoeft niet; want Ik breng een ongeluk en een grote ellende herwaarts van het Noorden:7 de leeuw springt op uit zijne struiken, en de vernieler der volken trekt op uit zijne plaats, om uw land te verwoesten en uwe steden te verbranden, dat er niemand in wonen zal.8 Derhalve, trekt zakken aan, klaagt en kermt; want de verbolgen toorn des Heren wendt zich niet van ons af.9 In dien tijd, spreekt de Heer, zal den koning en den vorsten het hart ontzinken; de priesters zullen verbaasd staan en de profeten verschrikt zijn.10 Ik nu zeide: Ach Heere Heere, gij hebt dit volk en Jeruzalem grotelijks doen misleiden, toen men zeide: Het zal vrede bij u zijn, daar nochtans het zwaard tot aan de ziel is doorgedrongen.11 In dien tijd zal men tot dit volk en tot Jeruzalem zeggen: Daar komt een verzengende wind over het gebergte herwaarts uit de woestijn, den weg op naar de dochter mijns volks: geen wind om te wannen of te zuiveren;12 ja, er komt een wind, die hun te sterk zal zijn. Nu zal Ik k met hen richten.13 Zie, hij komt op als de wolken, en zijne wagens zijn als een dwarrelwind, zijne paarden zijn sneller dan arenden; wee ons, wij zijn vernield.14 Was dan nu, o Jeruzalem, uw hart van de boosheid, opdat gij geholpen wordt: hoelang zullen ijdele overleggingen bij u huisvesten?15 Want er komt een geroep van Dan, en ene kwade boodschap van het gebergte Efram.16 Zegt tot de heidenen en verkondigt het te Jeruzalem, dat er hoeders uit verre landen komen, en hunne stem verheffen tegen de steden van Juda;17 zij zullen haar van rondom belegeren als de hoeders op het veld, want zij hebben Mij vertoornd, spreekt de Heer.18 Dit hebt gij tot loon voor uw bedrijf en doen; dan zal uw hart gevoelen hoe groot uwe boosheid is.

19 Hoezeer ben ik beangst! Mijn hart klopt mij in het lichaam, en ik heb geen rust; want mijne ziel hoort het geluid der bazuinen en het krijgsgeschreeuw.20 En de ene nederlaag op de andere roept men uit, want het gehele land wordt verwoest; schielijk worden mijne hutten en mijne tenten vernield.21 Hoe lang zal ik nog de banier zien, en het geluid der bazuin horen?22 Maar mijn volk is onzinnig, en zij geloven Mij niet; dwaas zijn zij, en achten het niet; zij zijn wijs genoeg om kwaad te doen, maar goed te doen, dat willen zij niet leren.23 Ik zag het land aan, en zie, het was woest en ledig; en naar den hemel, en hij was duister;24 ik zag de bergen aan, en zie, zij beefden, en al de heuvelen sidderden.25 Ik zag, en zie, er was geen mens, en al het gevogelte des hemels was weggevlogen;26 ik zag, en zie, het vruchtbare veld was ene woestijn, en al zijne steden waren afgebroken door den Heer, door zijnen grimmigen toorn.27 Want dus spreekt de Heer: Het gehele land zal woest worden; doch Ik zal het niet geheel verdelgen.28 Daarom zal het land droevig en de hemel daarboven treurig zijn; want Ik heb het gesproken, en vast besloten, en het zal Mij niet berouwen, en Ik zal ook daarvan niet aflaten.29 Al de steden zullen op het geroep der ruiters en der boogschutters vluchten, en zich in de dikke bossen en op de steenrotsen begeven; alle steden zullen verlaten staan, zodat niemand er in zal wonen.30 Wat zult gij dan doen, verwoeste? Al kleedt gij u met purper, en al versiert gij u met kleinodin, en al blanket gij uw aangezicht, gij zult u nochtans tevergeefs aldus versieren; want uwe boeleerders verachten u, zij zullen u naar het leven staan.31 Want ik hoor ene stem als van ene barende, een angstgeschrei als van ene, die voor het eerst in barensnood is; de stem der dochter van Sion, die klaagt en de handen uitbreidt, zeggende: Wee mij, ik moet bijna vergaan vanwege de moordenaars.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile