the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jeremia 48
1 Aangaande Moab. Dus spreekt de Heer Zebath, Israls God: Wee de stad Nebo, want zij is vernield en te schande geworden; Kirjatham is veroverd; de hoge vesting is te schande geworden en verplet.2 De roem van Moab over Hesbon is uit; want men bedenkt kwaad tegen haar: Komt, laat ons haar uitroeien, dat zij geen volk meer zij. En gij, Madmen, moet k verdorven worden; het zwaard zal achter u komen.3 Men hoort een gejammer uit Horonam over de verwoesting en groot ongeluk.4 Moab is verslagen; men hoort zijne jonge lieden kermen;5 men gaat met geween den weg op naar Luhith, en de vijanden horen een jammerkreet op den weg van Horonam af.6 Maakt u weg, redt uw leven; maar gij zult zijn als de heidestruik in de woestijn.7 Omdat gij u op uwe gebouwen verlaat en op uwe schatten, zult gij ook veroverd worden, en Kamos zal gevankelijk weggevoerd worden met zijne priesters en vorsten.8 Want de verwoester zal over alle steden komen, dat niet n stad ontkomen zal; zowel de dalen zullen verdorven, als het vlakke veld vernield worden; want de Heer heeft het gezegd.9 Geeft Moab vleugels, hij zal uitgaan als vloog hij; en zijne steden zullen woest liggen, dat er niemand in wonen zal.10 Vervloekt zij wie het werk des Heren met traagheid doet; vervloekt zij wie zijn zwaard weerhoudt van bloed te vergieten.11 Moab is van zijne jeugd af onaangeroerd geweest, en heeft op zijne heffe stil gelegen; hij is nooit uit het ene vat in het andere overgegoten, en is nooit gevankelijk weggevoerd; daarom is zijn smaak bij hem gebleven, en zijn geur niet veranderd geworden.12 Daarom zie, spreekt de Heer, de tijd komt, dat Ik hem overgieters zal zenden, die hem overgieten zullen, en zijne vaten ledigen, en zijne kruiken in stukken slaan;13 en Moab zal wegens Kamos te schande worden, gelijk het huis van Isral wegens Beth-El te schande geworden is, waarop zij zich verlieten.
14 Hoe durft gij zeggen: Wij zijn helden, dappere krijgslieden?15 Moab moet vernield, en zijne steden beklommen, en zijne beste manschap ter slachtbank afgevoerd worden, spreekt de Koning, wiens naam is Heer Zebath.16 Moabs ongeluk zal schielijk komen, en zijn ondergang spoedt haastig aan.17 Weeklaagt over hem, gij allen, die rondom hem woont en zijnen naam kent; en zegt: Hoe is die sterke staf, die heerlijke schepter verbroken!18 Daal neder van uwe heerlijkheid, gij dochter, die te Dibon woont, en zit in het dorre; want de verwoester van Moab zal tegen u opkomen, en uwe vestingen vernielen.19 Treed op de straten en zie toe, gij inwoners van Aror; vraag dengenen, die vluchten en ontlopen, en zeg: Hoe gaat het?20 Moab is verwoest en verdorven; jammert en kermt; maakt het langs de Arnon bekend, dat Moab vernield is.21 De straf is over het vlakke land gegaan, over Holon, Jahza, Mefath,22 Dibon, Nebo, Beth-Diblatham,23 Kirjatham, Beth-Gamul, Beth-Meon,24 Kerioth, Bozra, en over alle steden in het land van Moab, die ver af en die nabij zijn.25 Moabs hoorn is afgehouwen en zijn arm is verbroken, spreekt de Heer.26 Maakt hem dronken, want hij heeft zich tegen den Heer verheven; opdat hij zich spuwe en de handen wringe, en tot ene bespotting worde.27 Want Isral heeft tot ene bespotting moeten zijn, als ware hij onder de dieven gevonden; en dewijl gij zo tegen hem spreekt, zult gij ook weg moeten.28 Gij inwoners van Moab, verlaat de steden en woont in de steenrotsen, en doet als de duiven, die nestelen in de kloven aan den ingang der holen.29 Men heeft gezegd van den hoogmoedigen Moab, dat hij zeer vermetel is, hoovaardig, hoogmoedig, trots en laatdunkend.30 Maar de Heer spreekt: Ik ken zijnen toorn wel, dat hij niet zoveel vermag, en zich onderstaat om meer te doen dan zijn vermogen is.31 Daarom moet ik over Moab jammeren, en over geheel Moab kermen, en over de lieden van Kir-Hres klagen.32 Meer dan Jazer moet ik over u wenen, gij wijnstok van Sibma; want uwe wijnranken verspreidden zich over de zee, en reikten tot aan de zee van Jazer: de vernieler is in uwen oogst en in uwe wijnlezing gevallen.33 De vreugd en blijdschap is uit het veld weg en uit het land van Moab, en men zal geen wijn meer persen; de wijntreder zal zijn lied niet meer zingen,34 vanwege het noodgeschrei uit Hesbon, hetwelk tot Eleal, tot Jahaz toe klinkt; van Zoar af tot aan Horonam, die driejarige vaars; want ook de wateren van Nimrim zullen verdrogen.35 En Ik zal, spreekt de Heer, in Moab een einde maken aan het offeren op de hoogten en aan het wieroken voor hunne goden.36 Daarom heft mijn hart over Moab de klaagtonen der fluiten aan; ja, over de lieden van Kir-Hres heft mijn hart de klaagtonen der fluiten aan; want het laatste overschot, dat zij verzameld hadden, gaat verloren.37 Alle hoofden zullen kaal zijn, en alle baarden afgeschoren; alle handen ingesneden, en elk zal zakken aanhebben;38 op alle daken en straten in Moab zal men klagen; want Ik heb Moab verbroken als een onwaardig vat, spreekt de Heer.39 Ach, hoe is hij verdorven! hoe kermen zij! hoe schandelijk hangen hunne hoofden! Ja, Moab is tot ene bespotting en tot ene verschrikking geworden voor allen, die rondom hem wonen.40 Want dus spreekt de Heer: Zie, hij vliegt heen als een arend, en breidt zijne vleugels over Moab uit:41 Kerioth is veroverd, de vaste steden zijn ingenomen, en het hart der helden van Moab zal in dien tijd zijn als het hart van ene vrouw in barensnood;42 want Moab zal verdelgd worden, dat hij geen volk meer zijn zal, omdat hij zich tegen den Heer verheven heeft.43 Schrik en kuil en strik komen over u, o inwoners van Moab, spreekt de Heer:44 wie den schrik ontvliedt, die zal in den kuil vallen, en wie uit den kuil opklimt, die zal in den strik gevangen worden; want Ik zal over Moab doen komen het jaar zijner bezoeking, spreekt de Heer.45 De uit den slag ontvlodenen zullen toevlucht zoeken te Hesbon, maar er zal een vuur uit Hesbon en ene vlam uit Sihon gaan, die Moabs plaatsen en de krijgslieden verteren zal.46 Wee u, Moab; verloren is het volk van Kamos; want men heeft uwe zonen en dochters genomen en gevankelijk weggevoerd.47 Maar in den toekomenden tijd zal Ik de gevangenschap van Moab wenden, spreekt de Heer. Tot hiertoe de straf over Moab.