Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Jeremia 49

1 Aangaande de kinderen Ammons spreekt de Heer aldus: Heeft dan Isral geen kinderen, heeft hij geen erfgenaam? Waarom bezit dan Malkam het land van Gad, en woont zijn volk in deszelfs steden?2 Daarom zie, de tijd komt, spreekt de Heer, dat Ik een krijgsgeschreeuw zal doen horen tegen Rabba der kinderen Ammons, dat zij op een hoop woest zal liggen, en hare onderhorige plaatsen zullen met vuur aangestoken worden; maar Isral zal bezitten wie hem bezaten, spreekt de Heer.3 Jammer, o Hesbon, want Ai is vernield; kermt gij dochters van Rabba, en trekt zakken aan, klaagt en loopt rondom op de muren; want Malkam wordt gevankelijk weggevoerd met zijne priesters en vorsten tegader.4 Wat roemt gij op uwe landouwen? Uwe landouwen zijn verdronken, gij ongehoorzame dochter, gij, die u op uwe schatten verlaat, zeggende in uw hart: Wie durft mij genaken?5 Zie, spreekt de Heere Heere Zebath, Ik zal verschrikking over u brengen, boven allen die rondom u wonen; opdat een ieder voor zich heen weggevoerd worde, en er niemand zij, die de vluchtenden verzamelt.6 Maar daarna zal Ik de gevangenschap der kinderen Ammons weder wenden, spreekt de Heer.

7 Aangaande Edom. Dus spreekt de Heer Zebath: Is er dan geen wijsheid meer in Teman? Is er geen raad meer bij de schranderen; is hunne wijsheid tenietgegaan?8 Vliedt, wendt u en verbergt u diep, inwoners van Dedan; want Ik doe een ongeluk over Esau komen, den tijd zijner bezoeking.9 Er zullen wijnlezers over u komen, die u geen nalezing overlaten; of dieven zullen bij nacht over u komen, die zullen verderven zoveel hun genoeg is.10 Maar Ik heb Esau ontbloot, en zijne verborgen schuilplaatsen ontdekt, dat hij zich niet verschuilen kan; zijn zaad, zijne broeders en zijne geburen zijn vernield, dat geen van hen meer over is.11 Doch wat er overblijft van uwe wezen, zal Ik in het leven behouden; en uwe weduwen zullen op Mij vertrouwen.12 Want dus spreekt de Heer: Zie, zelfs zij, die niet verschuldigd zijn den kelk te drinken, moeten dien nochtans drinken: en zoudt gij ongestraft blijven? Gij zult niet ongestraft blijven, maar k drinken.13 Want Ik heb bij mijzelven gezworen, spreekt de Heer, dat Bozra ene verwoesting, ene versmaadheid, een puinhoop en vloek zal wezen, en al hare steden ene eeuwige woestijn zullen worden.14 Ik heb gehoord van den Heer, dat er ene boodschap onder de volken gezonden is: Vergadert u en komt herwaarts tegen haar; maakt u op tot den strijd.15 Want zie, Ik heb u klein gemaakt onder de volken, en veracht onder de mensen;16 uwe trotschheid en uws harten hoogmoed heeft u bedrogen, gij, die in de kloven der steenrotsen woont en op hoge gebergten: al ware het ook, dat gij uw nest zo hoog maaktet als de arend, nochtans zal Ik u vandaar ternederwerpen, spreekt de Heer.17 Alzo zal Edom woest worden, dat allen, die er voorbijgaan zich verwonderen en fluiten zullen over al hare plagen.18 Gelijk Sodom en Gomorra en hare omstreken omgekeerd zijn, spreekt de Heer, zo zal niemand aldaar wonen, geen mens daarin verkeren.19 Want zie, hij komt herwaarts op, als een leeuw van de verheffing des Jordaans, tegen de vaste woonsteden; want Ik zal hem vandaar herwaarts doen lopen; en wie weet wie de verkorene is, dien Ik tegen u toerusten zal? Want wie is Mij gelijk; wie zal Mij iets voorschrijven, en wie is de herder, die Mij kan tegenstaan?20 Hoort dan nu den raadslag des Heren over Edom, en zijne gedachten over de inwoners van Teman: Zie, toe, of niet de herdersjongens hen zullen wegsleepen en hunne woning vernielen.21 De aarde zal beven van het geluid huns vals, en hun angstgeschrei zal men aan de Schelfzee horen.22 Zie, hij vliegt opwaarts als een arend, en zal zijne vleugels uitbreiden over Bozra, en in dien tijd zal het hart der helden van Edom zijn als het hart ener vrouw in barensnood.

23 Aangaande Damaskus. Hamath en Arpad staan beschaamd: zij zijn versaagd, want zij horen een kwaad gerucht; die aan de zee wonen zijn zo verschrikt, dat zij geen rust kunnen hebben.24 Damaskus is versaagd en neemt de vlucht; zij siddert, en is in angst en smarten als ene vrouw in barensnood.25 Hoe verlaten is zij nu, die vermaarde en vrolijke stad!26 Daarom zal hare jongemanschap op hare straten ter neder liggen, en al hare krijgslieden zullen te gronde gaan in dien tijd, spreekt de Heer Zebath;27 en Ik zal de muren van Damaskus met vuur aansteken, dat het de paleizen van Benhadad verteren zal.

28 Aangaande Kedar en de koninkrijken van Hazor, die Nebukadnezar, de koning van Babel, overwon. Dus spreekt de Heer: Maakt u op, trekt uit tegen Kedar en vernielt de kinderen van het Oosten.29 Men zal hunne hutten en kudden wegnemen; hunne tenten, al hun gereedschap, en de kamelen zullen zij wegvoeren, en men zal tegen hen uitroepen: Schrik van rondom!30 Vliedt, maakt u spoedig weg, verbergt u diep, gij inwoners van Hazor, spreekt de Heer; want Nebukadnezar, de koning van Babel, heeft een raadslag tegen u en ene gedachte tegen u overlegd.31 Maakt u op, trekt uit tegen een volk, dat zorgeloos is en gerust woont, spreekt de Heer; zij hebben noch deuren noch grendels, en wonen op zichzelven.32 Hunne kamelen zullen geroofd, en de menigte van hun vee zal weggenomen worden; en Ik zal hen verstrooien in alle winden, hen, die zich de slapen glad scheren; en van alle plaatsen zal Ik het verderf over hen brengen, spreekt de Heer,33 zodat Hazor ene woning der draken en ene eeuwige woestijn zal worden, dat niemand aldaar wonen en geen mens daarin verkeren zal.

34 Dit is het woord des Heren, dat tot den profeet Jeremia geschiedde aangaande Elam, in het begin der regering van Zedeka, den koning van Juda, zeggende:35 Dus spreekt de Heer Zebath: Zie, Ik zal den boog van Elam verbreken, hunne voornaamste macht;36 en Ik zal de vier winden uit de vier hoeken des hemels over hen brengen, en zal hen in al die winden verstrooien, dat er geen volk zal zijn, waarheen Elams verdrevenen niet zullen komen.37 En Ik zal Elam versaagd maken voor hunne vijanden en voor degenen, die naar hun leven staan; en Ik zal ongeluk over hen brengen, den heten gloed mijns toorns, spreekt de Heer; en Ik zal het zwaard hun achterna zenden, totdat Ik hen verdelgd zal hebben.38 Mijnen troon zal Ik in Elam stellen, en zal beiden den koning en de vorsten aldaar ombrengen, spreekt de Heer.39 Maar in den toekomenden tijd zal Ik de gevangenschap van Elam weder wenden, spreekt de Heer.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile