Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Jeremia 44

1 Dit is het woord, dat tot Jeremia geschiedde aan alle Joden, die in Egypteland woonden, namelijk die te Migdol, te Tachpanhes, te Nof en in het land Pathros, zeggende:2 Dus spreekt de Heer Zebath, Israls God: Gij hebt gezien al het kwaad, dat Ik heb doen komen over Jeruzalem en over alle steden van Juda; en zie, heden ten dage zijn zij woest en niemand woont daarin:3 vanwege hunne boosheid, die zij bedreven, omdat zij Mij vertoornden, en heengingen en wierookten en andere goden dienden, die noch zij, noch gij, noch uwe vaders gekend hebben.4 En Ik zond tot u vroeg en laat al mijne knechten, de profeten, en liet aan u zeggen: Doet toch zulke gruwelen niet, die Ik haat;5 maar zij gaven geen gehoor, noch neigden hunne oren, om zich van hunne boosheid te bekeren en voor geen andere goden te wieroken.6 Daarom werd ook mijn toorn en mijne verbolgenheid uitgestort, en ontstak over de steden van Juda en over de straten van Jeruzalem; zodat zij tot ene woestijn en tot ene eenzaamheid geworden zijn, gelijk het heden ten dage is.7 Nu dan, dus spreekt de Heer, de God Zebath, Israls God: Waarom doet gij toch zulk een groot kwaad tegen uw eigen leven, opdat van u uitgeroeid worde man en vrouw, kind en zuigeling uit Juda, en er niets van u overblijve,8 dat gij Mij zo vertoornt door de werken uwer handen, en wierookt voor andere goden in Egypteland, naar hetwelk gij heengetrokken zijt om aldaar als vreemdelingen uw verblijf te hebben; opdat gij uitgeroeid en tot een vloek en ene versmaadheid wordt onder alle volken der aarde?9 Hebt gij vergeten het kwaad uwer vaderen, het kwaad der koningen van Juda, het kwaad hunner vrouwen, alsook uw eigen kwaad, en het kwaad uwer vrouwen, hetwelk u overkomen is in het land van Juda en op de straten van Jeruzalem?10 Nochtans zijn zij tot op dezen dag niet verootmoedigd; zij vrezen ook niet, en wandelen niet naar mijne wet en mijne rechten, die Ik u en uwen vaderen gegeven heb.11 Daarom spreekt de Heer Zebath, Israls God, aldus: Zie, Ik zal mijn aangezicht tegen ulieden stellen tot ongeluk, en geheel Juda zal uitgeroeid worden;12 en Ik zal de overgeblevenen van Juda wegnemen, die hun aangezicht gesteld hebben om naar Egypteland te trekken, en aldaar als vreemdelingen verblijf te hebben; want zij zullen allen omkomen in Egypteland; door het zwaard zullen zij vallen, en door den honger zullen zij vergaan, zowel klein als groot; zij zullen door het zwaard en door den honger sterven, en zullen tot een vloek, tot ene verwoesting, tot ene vervloeking en tot ene versmading worden.13 En Ik zal ook de inwoners van Egypteland met het zwaard, den honger en de pest bezoeken, gelijk Ik Jeruzalem gedaan heb;14 zodat niemand van de overgeblevenen van Juda zal ontkomen noch overblijven, die herwaarts gekomen zijn om in Egypteland als vreemdelingen verblijf te hebben; niemand, die terug zal keren naar het land van Juda, waarheen zij zo gaarne willen wederkeren om er te wonen; neen, niemand zal wederkeren, behalve wie ontkomen zullen.

15 Toen antwoordden Jeremia alle mannen, die wisten, dat hunne vrouwen voor andere goden wierookten, en alle vrouwen, die in grote menigte daar stonden, benevens al het volk, dat in Egypteland, in Pathros woonde, zeggende:16 Aangaande het woord, dat gij in den naam des Heren tot ons gesprken hebt, wij willen u geen gehoor geven;17 maar wij zullen doen naar al hetgeen uit onzen mond gaat, en zullen voor de koningin des hemels wieroken en voor haar drankoffers plegen, zoals wij en onze vaderen, onze koningen en vorsten gedaan hebben in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem; toen hadden wij ook brood genoeg, en het ging ons wl, en wij zagen geen ongeluk.18 Maar sedert dien tijd, dat wij opgehouden hebben voor de koningin des hemels te wieroken en haar drankoffers te offeren, hebben wij aan alles gebrek gehad, en zijn door het zwaard en door den honger verteerd.19 En ook wanneer wij voor de koningin des hemels wieroken en haar drankoffers plegen, doen wij dat immers niet zonder bewilliging onzer mannen, dat wij haar offerkoeken bereiden en drankoffers plengen, opdat zij zich om ons bekommere.

20 Toen sprak Jeremia tot al het volk, zo tot de mannen als tot de vrouwen, en tot al het volk, dat hem zo geantwoord had, zeggende:21 Ik meen, dat de Heer gedacht heeft aan het wieroken, dat gij in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem gedaan hebt, gij en uwe vaderen, uwe koningen en vorsten, en al het volk in het land, en dat Hij dit ter harte genomen heeft,22 zodat Hij niet meer verdragen kon uwen kwaden wandel en de gruwelen, die gij deedt; daarom is ook uw land tot ene woestijn, tot ene verwoesting en tot een vloek geworden, dat er niemand in woont, gelijk het heden ten dage is.23 Daarom, dewijl gij gewierookt hebt, en tegen den Heer gezondigd, en naar de stem des Heren niet gehoord, en naar zijne wet, zijne rechten en getuigenissen niet gewandeld hebt, daarom is u ook dit ongeluk overkomen, gelijk het heden ten dage is.24 En Jeremia zeide tot al het volk en tot al de vrouwen: Hoort het woord des Heren, gij allen van Juda, die in Egypteland zijt:25 dus spreekt de Heer Zebath, Israls God, zeggende: Gij en uwe vrouwen hebt met uwen mond gesproken, en met uwe handen volbracht wat gij zeidet: Wij zullen onze geloften houden, die wij beloofd hebben aan de koningin des hemels, dat wij haar wieroken, en drankoffers voor haar plengen zullen: voorwaar, gij hebt uwe geloften vervuld; gij hebt uwe geloften tenvolle gehouden.26 Hoort dan nu het woord des Heren, gij allen van Juda, die in Egypteland woont: Zie, Ik zweer bij mijnen groten naam, spreekt de Heer, dat mijn naam niet meer door den mond van enig mens uit Juda zal genoemd worden in geheel Egypteland, zeggende: Zo waarachtig de Heer leeft!27 Zie, Ik zal over hen waken ten kwade en niet ten goede; zodat alwie van Juda in Egypteland is, door het zwaard en den honger zal omkomen, totdat het een einde met hen heeft.28 En die het zwaard ontkomen, en uit Egypteland naar het land van Juda zullen wederkeren, zullen weinig in getal zijn; en alzo zullen dan al de overgeblevenen van Juda, die in Egypteland getrokken waren om aldaar als vreemdelingen verblijf te hebben, vernemen wiens woord waar geworden is, het mijne of het hunne.29 En tot een teken spreekt de Heer, dat Ik u aan deze plaats bezoeken zal, opdat gij weten moogt, dat mijn woord gewis waar zal worden, u tot ongeluk,30 zo spreekt de Heer aldus: Zie, Ik zal Farao Hofra, den koning van Egypte, overgeven in de hand zijner vijanden en dergenen, die naar zijn leven staan, gelijk Ik Zedeka, den koning van Juda, heb overgeleverd in de hand van Nebukadnezar, den koning van Babel, zijnen vijand en die naar zijn leven stond.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile