the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jeremia 42
1 Toen traden al de hoofdlieden des heirs toe, ook Johanan, de zoon van Karah, en Jezanja, de zoon van Hosaja, benevens al het volk, zo klein als groot,2 en zeiden tot den profeet Jeremia: Laat toch ons gebed bij u gelden, en bid voor ons tot den Heer, uwen God, voor al deze overgeblevenen; want van ons zijn er weinigen overgebleven uit velen, gelijk gij ons ziet met uwe ogen;3 opdat de Heer uw God ons bekendmake, waarheen wij trekken en wat wij doen moeten.4 En de profeet Jeremia zeide tot hen: Ik heb het gehoord; zie, ik zal tot den Heer, uwen God, bidden, zoals gij gezegd hebt; en alwat de Heer u antwoorden zal, dat zal ik u bekendmaken, en zal u niets verzwijgen.5 En zij zeiden tot Jeremia: De Heer zij een gewis en waarachtig getuige tussen ons, indien wij niet doen zullen alwat de Heer, uw God, ons door u bevelen zal!6 Hetzij goed of kwaad, wij zullen horen naar de stem van den Heer, onzen God, tot wien wij u zenden, opdat het ons welga, als wij naar de stem van den Heer, onzen God, horen.
7 En na tien dagen geschiedde het woord des Heren tot Jeremia.8 Toen riep hij Johanan, den zoon van Karah, en al de hoofdlieden des heirs, die bij hem waren, en al het volk, zo klein als groot,9 en zeide tot hen: Dus spreekt de Heer, Israls God, tot wien gij mij gezonden hebt om uw gebed voor Hem te brengen:10 Indien gijlieden in dit land zult blijven, zo zal Ik u bouwen en niet afbreken; Ik zal u planten en niet uitroeien; want Mij heeft alreeds berouwd het kwaad, dat Ik u heb aangedaan.11 Gij zult niet vrezen voor den koning van Babel, voor wien gij vreest, spreekt de Heer; gij zult voor hem niet vrezen, want Ik zal met u zijn, om u te helpen en u van zijne hand te bevrijden;12 en Ik zal u barmhartigheid bewijzen en Mij over u erbarmen en u wederbrengen in uw land.13 Maar indien gij zult zeggen; Wij willen in dit land niet blijven, zodat gij niet hoort naar de stem van den Heer, uwen God,14 zeggende: Neen, maar wij willen naar Egypteland trekken, waar wij geen oorlog zullen zien noch het geluid der bazuin zullen horen, en niet hongeren zullen naar brood; Aldr willen wij blijven:15 nu dan, zo hoort naar het woord des Heren, gij overgeblevenen van Juda; dus spreekt de Heer Zebath, Israls God: Indien gij uw aangezicht zult richten om naar Egypteland te trekken, en aldaar uw verblijf te hebben,16 zo zal het zwaard, voor hetwelk gij vreest, u treffen in Egypteland, en de honger, waarvoor gij bezorgd zijt, zal gestadig achter u zijn in Egypte; en gij zult aldaar sterven.17 Zo zullen alle mannen zijn, die hun aangezicht richten om naar Egypte te trekken, en aldaar hun verblijf te hebben; zij zullen sterven door het zwaard, den honger en de pest; en niemand zal overblijven noch het kwaad ontkomen, dat Ik over hen brengen zal.18 Want dus spreekt de Heer Zebath, Israls God: Gelijk mijn toorn en mijne verbolgenheid over de inwoners van Jeruzalem werd uitgestort, zo zal die zich ook over u uitstorten, indien gij naar Egypte trekt; zodat gij zijn zult tot een vloek, tot ene verwoesting, tot ene vervloeking en versmading, en gij deze plaats niet meer zult zien.19 Het woord des Heren geldt u, o gij overgeblevenen van Juda: Gaat niet naar Egypte, en weet, dat ik heden tegen u getuigd heb.20 Voorzeker, gij zult anders uw leven verliezen; want gij hebt mij gezonden tot den Heer, uwen God, zeggende: Bid tot den Heer, onzen God, voor ons, en alwat de Heer, onze God, zeggen zal, maak ons dat bekend: wij zullen er naar doen.21 Dit nu heb ik u heden bekendgemaakt; maar gij wilt naar de stem van den Heer, uwen God, niet horen, noch naar al hetgeen hij door Mij aan u bevolen heeft.22 Zo zult gij nu weten, dat gij door het zwaard, den honger en de pest zult sterven, ter plaatse, waarheen gij denkt te trekken om aldaar uw verblijf te hebben.