the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jeremia 41
1 In de zevende maand nu kwam Ismal, de zoon van Nethanja, den zoon van Elisama, zijnde van koninklijk geslacht, benevens de oversten des konings, en tien mannen met hem, tot Gedalja, den zoon van Ahikam, te Mizpa; en zij aten aldaar te Mizpa met elkander.2 En Ismal, de zoon van Nethanja, maakte zich op, benevens de tien mannen, die bij hem waren, en zij sloegen Gedalja, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, dien de koning over dat land gesteld had, met het zwaard; en hij doodde hem.3 Daarenboven versloeg Ismal al de Joden, die bij Gedalja te Mizpa waren, en de Chalden, die zij aldaar vonden, en alle krijgslieden.4 Des anderen daags nu, nadat Gedalja doodgeslagen was, toen nog niemand het wist,5 kwamen er tachtig mannen van Sichem, van Silo, en van Samari; die hadden de baarden afgeschoren en hunne klederen gescheurd en zichzelven insnijdingen gemaakt, en zij droegen spijsoffer en wierook met zich, om het te brengen in het huis des Heren.6 En Ismal, de zoon van Nethanja, ging uit van Mizpa, hun tegemoet, al wenende; en toen hij nabij hen kwam, zeide hij tot hen: Gij zult tot Gedalja, den zoon van Ahikam, komen.7 Maar toen zij midden in de stad kwamen, vermoordde hen Ismal, de zoon van Nethanja, en de mannen, die bij hem waren, en wierp hen in den put.8 Echter waren er tien mannen onder, die tot Ismal zeiden: Dood ons niet, want wij hebben schatten in den akker verborgen van tarwe, gerst, olie en honig. Toen hield hij op en doodde hen niet met de anderen.9 De put nu, waarin Ismal de dode lichamen wierp der mannen, die hij nevens Gedalja doodgeslagen had, is dezelfde, dien koning Asa had doen maken wegens Basa, den koning van Isral; dezen vulde Ismal, de zoon van Nethanja, met de gedoden.10 En wat er nog van het overgebleven volk te Mizpa was, benevens de dochters des konings, voerde Ismal, de zoon van Nethanja, gevankelijk weg, ja al het overige volk te Mizpa, over hetwelk Nebuzaradan, de hoofdman, Gedalja, den zoon van Ahikam, gesteld had; en hij trok heen en wilde overgaan tot de kinderen Ammons.
11 Maar toen Johanan, de zoon van Karah, en al de hoofdlieden des heirs, die bij hem waren, al het kwaad vernamen, dat Ismal, de zoon van Nethanja, bedreven had,12 namen zij tot zich al de mannen, en trokken op om tegen Ismal, den zoon van Nethanja, te strijden; en zij troffen hem aan bij het grote water te Gibeon.13 Toen nu al het volk, dat bij Ismal was, Johanan, den zoon van Karah, en al de hoofdlieden des heirs zag, die bij hem waren, verheugden zij zich;14 en al het volk, hetwelk Ismal van Mizpa weggevoerd had, wendde zich om en ging over tot Johanan, den zoon van Karah.15 Maar Ismal, de zoon van Nethanja, ontkwam met acht mannen, en trok heen tot de kinderen Ammons.16 En Johanan, de zoon van Karah, benevens al de hoofdlieden des heirs, die bij hem waren, namen al het overige volk, hetwelk zij wedergebracht hadden van Ismal, den zoon van Nethanja, uit Mizpa tot zich, nadat Gedalja, de zoon van Ahikam, gedood was; namelijk krijgslieden, vrouwen en kinderen, en kamerdienaars, die zij van Gibeon hadden weggebracht;17 en zij trokken heen en namen hunnen intrek in het verblijf bij Kimham, nabij Betlehem, en wilden naar Egypte trekken,18 wegens de Chalden; want zij vreesden voor hen, omdat Ismal, de zoon van Nethanja, Gedalja, den zoon van Ahikam, gedood had, dien de koning van Babel over het land had gesteld.