the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jeremia 39
1 want in het negende jaar van Zedeka, den koning van Juda, in de tiende maand, kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, en zijn ganse heir, voor Jeruzalem, en zij belegerden het.2 En in het elfde jaar van Zedeka, op den negenden dag der vierde maand, drong men in de stad.3 En al de vorsten des konings van Babel trokken naarbinnen, en hielden stil onder de middelste poort, namelijk Nergal-Sarzer, Samgar-Nebu, Sarsechim, de opperkamerdienaar, Nergal-Sarzer, de overste der wijzen, en al de overige vorsten des konings van Babel.4 Toen nu Zedeka, de koning van Juda, benevens zijne krijgslieden, hen zagen, vluchtten zij bij nacht de stad uit, langs den weg van des konings hof, door de poort tussen de twee muren, en trokken het vlakke veld over.5 Maar het heir der Chalden joeg hen na; en zij achterhaalden Zedeka in het veld bij Jericho; en zij namen hem gevangen, en brachten hem tot Nebukadnezar, den koning van Babel, naar Ribla in het land van Hamath; en hij sprak het vonnis over hem uit.6 En de koning van Babel liet de zonen van Zedeka voor zijne ogen doden te Ribla; ook doodde hij al de vorsten van Juda;7 en Zedeka liet hij de ogen uitsteken, en hem met ketenen binden, om hem naar Babel te doen voeren.8 En de Chalden verbrandden het huis des konings, alsook de huizen der inwoners, en braken de muren van Jeruzalem af.9 En wat er nog van het volk in de stad was overgebleven, en die tot hen waren overgelopen, die voerde Nebuzaradan, de hoofdman, allen te zamen gevankelijk naar Babel.10 Maar van het geringe volk, die niets bezaten, liet Nebuzaradan, de hoofdman, in dien tijd nog enigen in het land van Juda, en gaf hun wijnbergen en akkers.
11 Nebukadnezar nu, de koning van Babel, had Nebuzaradan, den hoofdman, bevolen aangaande Jeremia, zeggende:12 Neem hem, en draag zorg voor hem, en doe hem geen leed; maar gelijk hij het van u begeert, maak het zo met hem.13 Toen zond Nebuzaradan, de hoofdman, en Nebusazban, de opperkamerdienaar, en Nergal-Sarzar, de overste der wijzen, en al de vorsten des konings van Babel heen,14 en zij lieten Jeremia halen uit het voorhof der gevangenis, en vertrouwden hem toe aan Gedalja, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, dat hij hem naarbuiten in zijn huis zou voeren: aldus verkeerde hij in het midden des volks.15 Ook was het woord des Heren geschied tot Jeremia, terwijl hij nog in het voorhof der gevangenis gevangen was, zeggende:16 Ga heen en zeg tot Ebed-Mlech, den Moor: Dus spreekt de Heer Zebath, Israls God: Zie, Ik zal mijne woorden laten komen over deze stad ten kwade en niet ten goede, en gij zult het zien in dien tijd.17 Maar u zal Ik redden in dien tijd, spreekt de Heer; en gij zult niet worden overgeleverd in de hand der mannen, voor welke gij vreest;18 want Ik zal er u van afhelpen, dat gij niet door her zwaard zult vallen, maar gij zult uw leven als een buit daarvan afbrengen, omdat gij op Mij vertrouwd hebt, spreekt de Heer.