the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jeremia 37
1 En Zedeka, de zoon van Josa, werd koning in de plaats van Konia, Jojakims zoon; want Nebukadnezar, de koning van Babel, stelde hem aan tot koning in het land van Juda.2 Maar hij en zijne knechten en het volk in het land hoorden niet naar de woorden des Heren, die Hij door den profeet Jeremia sprak.3 Nochtans zond koning Zedeka Juchal, den zoon van Selemja, en Zefanja, den zoon van Maseja, den priester, tot den profeet Jeremia, en liet aan hem zeggen: Bid toch den Heer, onzen God voor ons.4 Want Jeremia ging onder het volk nog uit en in, en men had hem nog niet in de gevangenis gezet.5 En Farao's heir was uit Egypte opgetrokken; en de Chalden, die voor Jeruzalem gelegen hadden, waren, dat gerucht gehoord hebbende, van voor Jeruzalem opgebroken.6 En het woord des Heren geschiedde tot den profeet Jeremia, zeggende:7 Dus spreekt de Heer, Israls God: Zeg tot den koning van Juda, die u tot Mij gezonden heeft om Mij te vragen, aldus: Zie Farao's heir, dat u tot hulp uitgetrokken is, zal weder naar huis, naar Egypte terugkeren;8 en de Chalden zullen wederkomen en tegen deze stad strijden, en zullen haar innemen en met vuur verbranden.9 Daarom spreekt de Heer aldus: Bedriegt uwe zielen niet met te denken: De Chalden zullen van ons aftrekken: zij zullen niet aftrekken.10 Want, al sloegt gij ook het gehele heir der Chalden, die tegen u strijden, en er bleven van hen slechts enigen over, die gewond lagen, zo zouden dezen, elk in zijne tent, nog opstaan en deze stad met vuur verbranden.
11 Toen nu het heir der Chalden van voor Jeruzalem was opgebroken vanwege het heir van Farao,12 ging Jeremia uit Jeruzalem, en wilde naar het land van Benjamin gaan, om zijn akker in bezit te nemen onder het volk.13 Doch toen hij onder de poort van Benjamin kwam, was daar iemand gesteld tot poortwachter, wiens naam was Jera, de zoon van Selemja, den zoon van Hananja, die greep den profeet Jeremia, zeggende: Gij wilt overlopen tot de Chalden.14 Doch Jeremia zeide: Het is niet waar, ik wil niet tot de Chalden overlopen. Maar Jera wilde niet naar hem horen, en vatte Jeremia en bracht hem tot de vorsten.15 En de vorsten werden toornig op Jeremia, en lieten hem slaan en wierpen hem in de gevangenis, in het huis van Jonathan, den schrijver, en dezen maakten zij tot gevangenbewaarder.16 Alzo kwam Jeremia in den kuil der gevangenis, en lag aldaar een langen tijd.17 En koning Zedeka zond heen en liet hem halen, en ondervroeg hem in zijn huis heimelijk, en zeide: Is er ook enig woord vanwege den Heer? En Jeremia zeide: Ja; gij zult in de hand des konings van Babel overgeleverd worden.18 Voorts sprak Jeremia tot koning Zedeka: Wat heb ik tegen u of tegen uwe knechten of tegen dit volk gezondigd, dat gijlieden mij in de gevangenis geworpen hebt?19 Waar zijn nu uwe profeten, die u profeteerden, zeggende: De koning van Babel zal niet tegen u noch tegen dit land optrekken?20 En nu, mijn heer koning, hoor mij, en laat mijne bede bij u gelden, en laat mij niet weder in het huis van Jonathan, den schrijver, brengen, opdat ik aldaar niet sterve.21 Toen beval koning Zedeka, dat men Jeremia in het voorhof der gevangenis bewaren zou, en hij liet hem elken dag een bol brood geven uit de Bakkersstraat, totdat al het brood der stad was opgeteerd. Alzo bleef Jeremia in het voorhof der gevangenis.