Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Jeremia 36

1 In het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josa, den koning van Juda, geschiedde dit woord tot Jeremia van den Heer, zeggende:2 Neem ene boekrol, en schrijf daarop al de woorden, die Ik tot u gesproken heb aangaande Isral, aangaande Juda, en aangaande alle volken, van dien tijd af, dat Ik tot u gesproken heb, van den tijd van Josa af, tot op dezen dag toe.3 Misschien zal het huis van Juda, als zij horen al het ongeluk, dat Ik hun denk te doen, zich bekeren, elk van zijnen kwaden weg, opdat Ik hunne misdaad en zonde vergeve.4 Toen riep Jeremia Baruch, den zoon van Nera; en Baruch schreef uit den mond van Jeremia al de woorden des Heren, die Hij tot hem gesproken had, in ene boekrol.5 En Jeremia gebood Baruch en sprak: Ik ben gevangen, zodat ik niet in het huis des Heren kan gaan;6 maar ga gij daarin en lees de rol, waarin gij de woorden des Heren uit mijnen mond hebt opgeschreven, voor het volk, in het huis des Heren, op den vastendag; en gij zult ze ook lezen voor de oren van geheel Juda, die uit hunne steden zullen komen;7 misschien zullen zij zich met bidden voor den Heer verootmoedigen, en zich bekeren, elk van zijnen kwaden weg; want groot is de toorn en de gramschap, welke de Heer tegen dit volk heeft uitgesproken.8 En Baruch, de zoon van Nera, deed alles wat de profeet Jeremia hem bevolen had, dat hij de woorden des Heren uit dat boek las in het huis des Heren.

9 En het gebeurde in het vijfde jaar van Jojakim, den zoon van Josa, den koning van Juda, in de negende maand, dat men tot een vasten voor den Heer opriep al het volk te Jeruzalem en al het volk, dat uit de steden van Juda naar Jeruzalem kwam.10 En Baruch las uit het boek de woorden van Jeremia, in het huis des Heren, in het vertrek van Gemarja, den zoon van Safan, den kanselier, in het bovenste voorhof, aan de nieuwe poort van het huis des Heren, voor al het volk.11 En toen Michaju, de zoon van Gemarja, den zoon van Safan, al de woorden des Heren gehoord had uit dat boek,12 ging hij af naar des konings huis, in het vertrek des kanseliers; en zie, daar zaten al de vorsten: Elisama, de kanselier, Delaja, de zoon van Semaja, Elnathan, de zoon van Achbor, Gemarja, de zoon van Safan, en Zedeka, de zoon van Hananja, en al de vorsten.13 En Michaju maakte hun bekend al de woorden, die hij gehoord had, toen Baruch uit dat boek las voor de oren van het volk.14 Toen zonden al de vorsten Jehudi, den zoon van Nethanja, den zoon van Selemja, den zoon van Kuschi, tot Baruch, en lieten aan hem zeggen: Neem de rol, waaruit gij voor het volk gelezen hebt, met u, en kom. En Baruch, de zoon van Nera, nam de rol met zich en kwam tot hen.15 En zij zeiden tot hem: Zet u neder en lees ze voor onze oren. En Baruch las voor hunne oren.16 En toen zij al die woorden hoorden, verschrikten zij, de een zowel als de ander, en zeiden tot Baruch: Wij zullen al deze woorden den koning te kennen geven.17 En zij vraagden Baruch: Zeg ons, hoe hebt gij al deze woorden uit zijnen mond opgeschreven?18 En Baruch zeide tot hen: Uit zijnen mond zeide hij mij al deze woorden voor, en ik schreef ze met inkt in dit boek.19 Toen zeiden de vorsten tot Baruch: Ga heen en verberg u, gij en Jeremia, opdat niemand wete waar gijlieden zijt.

20 En zij gingen in tot den koning in het voorhof, maar de rol lieten zij bewaren in de kamer van Elisama, den kanselier; en zij verhaalden den koning al die woorden.21 Toen zond de koning Jehudi om de rol te halen, en hij nam ze uit de kamer van Elisama, den kanselier; en Jehudi las voor den koning en voor al de vorsten, die bij den koning stonden.22 De koning nu zat in het wintervertrek, in de negende maand, voor de haardstede.23 En toen Jehudi drie of vier hoofdstukken gelezen had, versneed hij ze met een schrijfmes, en wierp ze op het vuur.24 En niemand ontstelde noch scheurde zijne klederen, noch de koning, noch iemand zijner knechten, daar zij nochtans al deze woorden gehoord hadden;25 hoewel Elnathan, Delaja en Gemarja den koning baden, dat hij de rol niet zou verbranden, zo gaf hij hun echter geen gehoor.26 Daarenboven gebood de koning Jerahmel, den koningszoon, en Seraja, den zoon van Azril, en Selemja, den zoon van Abdel, dat zij Baruch, den schrijver, en Jeremia, den profeet, zouden gevangen nemen. Maar de Heer had hen verborgen.27 Toen geschiedde het woord des Heren tot Jeremia, nadat de koning de rol met de woorden, die Baruch uit den mond van Jeremia had opgeschreven, verbrand had, zeggende:28 Neem weder ene andere rol, en schrijf daarop al de vorige woorden, die op de eerste rol stonden, welke Jojakim, de koning van Juda, verbrand heeft.29 En tot Jojakim, den koning van Juda, zult gij zeggen: Dus spreekt de Heer: Gij hebt deze rol verbrand, zeggende: Waarom hebt gij daarop geschreven, dat de koning van Babel zal komen en dit land zal verderven, en maken, dat er noch mens noch dier in over zij?30 Daarom spreekt de Heer aangaande Jojakim, den koning van Juda, aldus: Niemand van de zijnen zal op Davids troon zitten; en zijn lichaam zal weggeworpen worden, bij dag in de hitte en des nachts in de koude,31 en Ik zal hem en zijn zaad en zijne knechten wegens hunne misdaad bezoeken, en Ik zal over hen en over de inwoners van Jeruzalem en over de mannen van Juda al het ongeluk brengen, hetwelk Ik tot hen gesproken heb, omdat zij niet gehoorzaamd hebben.32 Toen nam Jeremia ene andere rol, en gaf die aan Baruch, den zoon van Nera, den schrijver; die schreef daarop, uit den mond van Jeremia, al de woorden van het boek, hetwelk Jojakim, de koning van Juda, door het vuur had doen verbranden; en daarbij werden nog vele andere woorden gevoegd.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile