Lectionary Calendar
Sunday, December 22nd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Jeremia 34

1 Dit is het woord, dat van den Heer geschiedde tot Jeremia, toen Nebukadnezar, de koning van Babel, met al zijn heir, en met al de koninkrijken der aarde, die onder zijne heerschappij waren, en met al de volken, tegen Jeruzalem streed, en tegen al hare steden, zeggende:2 Dus spreekt de Heer, Israls God: Ga heen en spreek tot Zedeka, den koning van Juda, en zeg tot hem: Dus spreekt de Heer: Zie, Ik zal deze stad in de hand des konings van Babel overgeven, en hij zal ze met vuur verbranden;3 en gij zult zijne hand niet ontkomen, maar gegrepen en in zijne hand overgegeven worden, dat gij hem met uwe ogen zien en van mond tot mond met hem spreken zult, en te Babel komen.4 Hoor dan toch, o Zedeka, koning van Juda, het woord des Heren; dus spreekt de Heer van u: Gij zult niet door het zwaard sterven,5 maar in vrede zult gij sterven; en gelijk men voor uwe vaderen, de vorige koningen, die Vr u geweest zijn, gebrand heeft, Z zal men ook voor u branden en over u weeklagen: Ach, heer! Want Ik heb het gesproken, spreekt de Heer.6 En de profeet Jeremia sprak al deze woorden tot Zedeka, den koning van Juda, te Jeruzalem,7 terwijl het heir des konings van Babel streed tegen Jeruzalem en tegen alle overgebleven steden van Juda, tegen Lachis en Azeka; want deze waren de vaste steden, die van de steden van Juda nog waren overgebleven.

8 Dit is het woord, dat van den Heer geschiedde tot Jeremia, nadat koning Zedeka een verbond gemaakt had met al het volk te Jeruzalem, om ene vrijlating uit te roepen;9 dat ieder zijnen knecht en ieder zijne dienstmaagd, die Hebrer of Hebren was, zou vrijlaten, zodat niemand zich van een Jood, zijnen broeder, zou doen dienen.10 Toen gaven alle vorsten gehoor en al het volk, zodat zij traden in dat verbond, dat ieder zijnen knecht en zijne dienstmaagd zou vrijlaten, en zich niet verder van hen laten dienen; en zij lieten hen vrij.11 Maar daarna eisten zij de knechten en dienstmaagden, die zij vrijgelaten hadden, weder terug, en dwongen hen om weder knechten en dienstmaagden te zijn.12 Toen geschiedde het woord des Heren tot Jeremia van den Heer, zeggende:13 Dus spreekt de Heer, Israls God: Ik heb een verbond gemaakt met uwe vaderen, toen Ik hen uit Egypteland, uit het diensthuis voerde, zeggende:14 Als zeven jaren om zijn, zult gij elk zijnen broeder, die een Hebrer is, en zichzelven aan u verkocht en u zes jaren gediend heeft, vrij van u laten heengaan. Maar uwe vaderen gehoorzaamden Mij niet en zij neigden hunne oren niet.15 Zo hadt gijlieden u heden bekeerd en gedaan wat Mij behaagde, dat gij ene vrijlating liet uitroepen, ieder voor zijnen naaste, en een verbond hebt gemaakt voor Mij, in het huis, dat naar mijnen naam genoemd is;16 maar gij zijt omgekeerd en ontheiligt mijnen naam, en ieder eist zijnen knecht en zijne dienstmaagd terug, welke gij hadt vrijgelaten, dat zij vrij waren; en gij dwingt hen om weder uwe knechten en dienstmaagden te zijn.17 Daarom spreekt de Heer aldus: Gijlieden hoort niet naar Mij, om ene vrijlating uit te roepen, ieder voor zijnen broeder en voor zijnen naaste: zie, zo roep Ik, spreekt de Heer, voor u ene vrijlating uit tot het zwaard, tot de pest en tot den honger, en Ik zal u in geen koninkrijk op aarde laten blijven.18 En Ik zal de lieden, die mijn verbond overtreden, en de woorden van het verbond, hetwelk zij voor mijn aangezicht gemaakt hebben, niet houden, gelijk maken aan het kalf, hetwelk zij in twee stukken gedeeld hebben, en tussen welke stukken zij doorgegaan zijn: de vorsten van Juda,19 de vorsten van Jeruzalem, de kamerdienaars, de priesters, en al het volk in het land, die tussen de stukken des kalfs zijn doorgegaan.20 En Ik zal hen overleveren in de hand hunner vijanden en dergenen, die naar hun leven staan, opdat hunne lichamen aan de vogels des hemels en de dieren der aarde tot spijs worden.21 Ook Zedeka, den koning van Juda, en zijne vorsten zal Ik overleveren in de hand hunner vijanden en dergenen, die naar hun leven staan, en in de hand van het heir des konings van Babel, hetwelk nu van ulieden is afgetrokken.22 Zie, Ik zal bevel geven, spreekt de Heer, en zal hen weder voor deze stad brengen, en zij zullen tegen haar strijden en zullen ze innemen en met vuur verbranden; en Ik zal de steden van Juda verwoesten, dat er niemand meer wonen zal.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile