the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jeremia 33
1 En het woord des Heren geschiedde tot Jeremia ten tweeden male, toen hij nog in het voorhof der gevangenis was opgesloten, zeggende:2 Dus spreekt de Heer, die het doet, die het toebereidt en uitvoert, Heer is zijn naam:3 Roep tot Mij, en Ik zal u antwoorden, en Ik zal u bekendmaken grote en machtige dingen, die gij niet weet.4 Want dus spreekt de Heer, Israls God, aangaande de huizen dezer stad en aangaande de huizen der koningen van Juda, die afgebroken zijn om bolwerken te maken tot verwering:5 Zij, die opkomen om tegen de Chalden te strijden, zullen ze vullen met de dode lichamen dergenen, die Ik in mijnen toorn en in mijne grimmigheid verslaan zal, want Ik heb om al hunne boosheid mijn aangezicht voor deze stad verborgen.6 Zie, Ik zal ze helen en gezondmaken, en Ik zal hen een overvloed van vrede en trouw doen genieten.7 Want Ik zal de gevangenschap van Juda en de gevangenschap van Isral wenden, en zal hen bouwen als voorheen;8 en Ik zal hen reinigen van alle misdaad, waarmede zij tegen Mij gezondigd hebben; en zal hun vergeven alle ongerechtigheden, waarmede zij tegen Mij gezondigd en zich trouweloos tegen Mij gedragen hebben;9 en dit zal Mij zijn tot een blijden naam, tot roem en lof onder alle volken der aarde, als zij horen zullen al het goede, dat Ik hun doe, en zich verwonderen en ontzetten zullen over al het goede en over al den vrede, dien Ik hun geven zal.
10 Dus spreekt de Heer: In deze plaats, van welke gij eerlang zeggen zult: Zij is woest, zodat geen mens noch dier daarin gevonden wordt; in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem, die zo verwoest zijn, dat er geen mens noch inwoner noch dier in is, daar zal men weder horen11 een gejuich van vreugde en blijdschap, de stem des bruidegoms en der bruid, en de stem dergenen, die zeggen: Dankt den Heer Zebath, omdat Hij zo genadig is, en altijd goed doet, en dergenen, die dankoffer brengen tot het huis des Heren; want Ik zal de gevangenschap des lands wenden gelijk eertijds, spreekt de Heer.12 Dus spreekt de Heer Zebath: In deze plaats, die zo woest is, dat er noch mens noch dier in is, en in al hare steden, daar zullen weder huizen zijn van herders, die kudden weiden;13 in de steden op het gebergte en in de steden der vlakte en in de steden tegen het Zuiden, en in het land van Benjamin en rondom Jeruzalem en in de steden van Juda, daar zullen weder de getelde kudden uit gaan en ingaan, spreekt de Heer.14 Zie, de tijd komt, spreekt de Heer, dat Ik het genadige woord tot stand zal brengen, hetwelk Ik aan het huis van Isral en aan het huis van Juda heb toegezegd.15 In die dagen en op dien tijd zal Ik David een rechtvaardige Spruit doen opgaan, die recht en gerechtigheid zal oefenen in het land.16 Op dien tijd zal Juda geholpen worden en Jeruzalem veilig wonen; en men zal hem noemen: de Heer is onze gerechtigheid.
17 Want dus spreekt de Heer: Het zal nooit missen, of er zal een van David zitten op den troon van het huis Israls;18 ook zal het nooit missen, of er zullen priesters en Levieten Vr Mij zijn, die brandoffer offeren en spijsoffer ontsteken en brandoffer offeren eeuwiglijk.19 En het woord des Heren geschiedde tot Jeremia, zeggende:20 Dus spreekt de Heer: indien mijn verbond met den dag en den nacht zal ophouden, dat er geen dag en nacht meer zij op zijnen tijd,21 zo zal ook mijn verbond met mijnen knecht David ophouden, dat hij geen zoon zal hebben tot koning op zijnen troon; en met de Levieten en de priesters, mijne dienaars.22 Gelijk men het heir des hemels niet tellen, noch het zand der zee meten kan, alzo zal Ik vermenigvuldigen het zaad van David, mijnen knecht, en de Levieten, die Mij dienen.23 En het woord des Heren geschiedde tot Jeremia, zeggende:24 Hebt gij niet opgelet wat dit volk spreekt, zeggende: De Heer heeft de twee geslachten verworpen, die Hij verkoren had? En zij lasteren mijn volk, alsof zij niet meer mijn volk zijn zullen.25 Dus spreekt de Heer: Indien Ik niet zal houden mijn verbond met dag en nacht, noch de ordening des hemels en der aarde,26 zal Ik ook verwerpen het zaad van Jakob en van mijnen knecht David, dat Ik uit hun zaad geen heerser over het zaad van Abraham, Isak en Jakob neme; want Ik zal hunne gevangenschap wenden en Mij over hen ontfermen.