Lectionary Calendar
Sunday, December 22nd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Jeremia 31

1 In dien tijd, spreekt de Heer, zal Ik de God zijn van alle geslachten van Isral, en zij zullen mijn volk zijn.2 Dus spreekt de Heer: Het volk, dat overgebleven is van het zwaard, heeft genade gevonden, als weleer in de woestijn, toen Isral heentrok tot zijne rust.3 De Heer is mij verschenen van verre. Ik heb u eeuwig liefgehad, daarom heb Ik u tot mij getrokken uit enkel goedertierenheid.4 ik wil u weder bouwen, dat gij gebouwd zult heten, o jonkvrouw Israls; gij zult nog vrolijk trommelen, en uitgaan ten rei;5 gij zult weder wijngaarden planten op de bergen van Samari; planten zal men, en ook hunne vruchten eten.6 Want de tijd zal komen, dat de wachters aan het gebergte van Efram zullen roepen: Komt, laat ons opgaan naar Sion, tot den Heer, onzen God.7 Want aldus spreekt de Heer: Springt op over Jakob met vreugde, en juicht aan het hoofd der volken; roept overluid, roemt, en zegt: Heer, geef heil aan uw volk, aan het overgeblevene van Isral.8 Zie, Ik zal hen voeren uit het land van het Noorden, en zal hen verzamelen van de einden der aarde: blinden en lammen, zwangere en barende vrouwen; zodat een grote menigte weder herwaarts komen zal.9 Zij zullen komen, wenende en biddende; Ik zal hen leiden, ja Ik zal hen leiden aan waterbeken, op een rechten weg, dat zij zich niet stoten; want Ik ben Israls Vader, en Efram is mijn eerstgeboren zoon.

10 Gij volken, hoort het woord des Heren, en verkondigt het in de verste eilanden, en zegt: Die Isral verstrooid heeft, zal het ook weder verzamelen, en zal het hoeden als een herder zijne kudde.11 Want de Heer zal Jakob verlossen, en van de hand des machtigen redden.12 En zij zullen komen en op de hoogte te Sion juichen, en zij zullen zich in menigte vergaderen tot des Heren gaven, tot het koren, den most, de olie, en tot de jonge schapen en runderen; zodat hunne ziel zal zijn als een waterrijke hof, en zij niet meer bekommerd zullen zijn.13 Alsdan zullen de jonkvrouwen vrolijk zijn in reien, ook jongelingen en ouden tegader; want Ik zal hunne treurigheid in vreugde veranderen, en zal hen troosten en hen verblijden na hunne droefenis;14 en Ik zal het hart der priesters vol vreugde maken, en mijn volk zal de volheid mijner gaven hebben, spreekt de Heer.15 Dus spreekt de Heer: Men hoort een klagelijke stem en een bitter geween te Rama: Rachel weent over hare kinderen, en wil zich niet laten troosten over hare kinderen, want het is uit met hen.16 Maar de Heer spreekt aldus: Staak uw kermen en wenen, en de tranen uwer ogen; want uw jammer zal vergolden worden, spreekt de Heer; zij zullen wederkomen uit des vijands land;17 en uwe nakomelingen hebben veel goeds te verwachten, spreekt de Heer, want uwe kinderen zullen wederkomen in hun land.

18 Ik heb wel gehoord, hoe Efram klaagt: Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben ook getuchtigd als een dartel kalf. Bekeer mij, zo word ik bekeerd; want Gij, Heer, zijt mijn God.19 Nadat ik bekeerd ben, doe ik boete; nadat ik verstandig gemaakt ben, sla ik mij op de heup; want ik ben te schande geworden en sta schaamrood, dat ik de schande mijner jeugd moet dragen.20 Is niet Efram mijn dierbare zoon en mijn troetelkind? Want Ik gedenk er aan, wat Ik hem heb toegezegd, daarom breekt Mij het hart over hem, dat Ik Mij over hem ontfermen moet, spreekt de Heer.21 Richt u gedenktekens op; stel u herinneringszuilen; zet uw hart op de gebaande wegen, op welke gij gewandeld hebt; keer weder, o jonkvrouw Israls, keer weder tot uwe steden.22 Hoelang zult gij ronddwalen, gij afvallige dochter? Voorwaar, de Heer zal iets nieuws op aarde scheppen: de vrouw zal den man zoeken.23 Dus spreekt de Heer Zebath, Israls God: Als Ik hunne gevangenschap wenden zal, zal men in het land van Juda en in zijne steden weder dit woord spreken: De Heer zegene u, gij woning der gerechtigheid, gij heilige berg!24 En Juda zal daarin wonen, benevens al zijne steden, ook akkerlieden en die de kudden weiden;25 want Ik zal de vermoeide zielen verkwikken en de bekommerde zielen verzadigen.26 Hierop ontwaakte ik en zag rond, en had een zoeten slaap gehad.

27 Zie, de tijd komt, spreekt de Heer, dat Ik het huis van Isral en het huis van Juda bezaaien zal, beide met mensen en vee;28 en gelijk Ik over hen gewaakt heb om uit te rukken, te verscheuren, af te breken, te verderven en te plagen, alzo zal Ik over hen waken om te bouwen en te planten, spreekt de Heer.29 In dien tijd zal men niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden;30 maar een ieder zal om zijn eigen misdrijf sterven, en ieder mens, die onrijpe druiven eet, diens tanden zullen stomp worden.31 Zie, de tijd komt, spreekt de Heer, dat Ik met het huis van Isral en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken:32 niet gelijk het verbond geweest is, dat Ik met hunne vaderen gemaakt heb, toen Ik hen bij de hand nam om hen uit Egypteland te voeren, welk verbond zij niet gehouden hebben, waarom Ik hen dwingen moest, spreekt de Heer;33 maar dit zal het verbond zijn, hetwelk Ik met het huis van Isral maken zal na dezen tijd, spreekt de Heer: Ik zal mijn wet in hun hart geven en in hun binnenste schrijven, en zij zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn;34 en zij zullen niet meer de een den ander noch de ene broeder den anderen vermanen, zeggende: Erken den Heer; maar zij zullen mij allen kennen, beiden klein en groot, spreekt de Heer, want Ik zal hun hunne misdaad vergeven en hunne zonde nooit meer gedenken.

35 Dus spreekt de Heer, die de zon tot een licht geeft des daags, en de maan en de sterren naar haren loop tot een licht des nachts; die de zee beweegt, dat hare golven woeden, Heer Zebath is zijn naam:36 Indien deze ordeningen zullen ophouden voor mijn aangezicht, spreekt de Heer, zo zal ook het zaad van Isral ophouden, dat het geen volk meer zal zijn voor mijn aangezicht eeuwiglijk.37 Dus spreekt de Heer: Wanneer men den hemel hierboven kan meten, en de diepte der aarde beneden doorgronden, dan zal Ik ook het gehele zaad van Isral verwerpen om alles wat zij gedaan hebben, spreekt de Heer.38 Zie, de tijd komt, spreekt de Heer, dat de stad des Heren zal gebouwd worden, van den toren Hananel af tot aan de Hoekpoort toe,39 en het meetsnoer zal vandaar verder uitgaan tot aan den heuvel Gareb, en zich wenden naar Goath;40 en het gehele dal der dode lichamen en der as, en het gehele vlakke veld tot aan de beek Kidron, tot den hoek der Paardenpoort, tegen het Oosten, zal den Heer heilig zijn, dat het nimmer zal verwoest noch afgebroken worden.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile