the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jeremia 29
1 Dit zijn de woorden van den brief, dien de profeet Jeremia zond van Jeruzalem aan de overige oudsten, die weggevoerd waren, en aan de priesters, de profeten, en het ganse volk, hetwelk Nebukadnezar van Jeruzalem had weggevoerd naar Babel,2 nadat koning Jechonia, en de vorstin, met de kamerdienaars, de vorsten van Juda en Jeruzalem, benevens de timmerlieden en smeden van Jeruzalem weg waren,3 door Elasa, den zoon van Safan, en Germarja, den zoon van Hilka, die Zedeka, de koning van Juda, naar Babel zond tot Nebukadnezar, den koning van Babel; zeggende:4 Dus spreekt de Heer Zebath, Israls God, tot al de gevangenen, die Ik heb doen wegvoeren van Jeruzalem naar Babel:5 Bouwt huizen en bewoont ze, plant hoven en eet er de vruchten van;6 neemt vrouwen en verwekt zonen en dochters; neemt vrouwen voor uwe zonen, en geeft mannen aan uwe dochters, opdat zij u dochters en zonen baren; vermenigvuldigt u aldaar, opdat er van u niet weinigen zijn.7 En zoekt het beste der stad, naar welke Ik u heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot den Heer; want als het haar welgaat, gaat het u ook wl.
8 Want dus spreekt de Heer Zebath, Israls God: Laat de profeten, die bij u zijn, en de waarzeggers u niet bedriegen; en hoort niet naar uwe dromen, welke gij droomt;9 want zij profeteren u leugen in mijnen naam; Ik heb hen niet gezonden, spreekt de Heer.10 Want dus spreekt de Heer: Wanneer aan Babel zeventig jaren zullen vervuld zijn, zo zal Ik ulieden bezoeken, en zal mijn genadig woord over u tot stand brengen, om u weder te brengen aan deze plaats.11 Want Ik weet, welke gedachten Ik over u heb, spreekt de Heer, namelijk gedachten van vrede en niet van leed, om u te geven het einde, dat gij verwacht.12 En gij zult Mij aanroepen en voortgaan tot Mij te bidden, en Ik zal u verhoren:13 indien gij Mij zult zoeken, zult gij Mij vinden, wanneer gij Mij zoekt van ganser harte;14 ja Ik zal Mij van u laten vinden, spreekt de Heer, en zal uwe gevangenschap wenden, en u vergaderen uit alle volken en uit alle plaatsen, waarheen Ik u heb weggedreven, spreekt de Heer, en zal u wederbrengen aan deze plaats, vanwaar Ik u heb doen wegvoeren,
15 omdat gij zegt, dat de Heer u profeten verwekt heeft te Babel.16 Daarom spreekt de Heer aldus aangaande den koning, die op Davids troon zit, en aangaande al het volk, dat in deze stad woont, uwe broeders, die niet met u gevankelijk zijn uit getrokken:17 aldus spreekt de Heer Zebath: Zie, Ik zal zwaard, honger en pest onder hen zenden, en zal met hen omgaan als met die slechte vijgen, die vanwege hare slechtheid niet gegeten kunnen worden;18 en Ik zal hen achternajagen met het zwaard, den honger en de pest; en Ik zal hen in geen der koninkrijken der aarde laten blijven, dat zij tot een vloek en tot ene ontzetting en tot hoon en spot onder alle volken zullen zijn, waarheen Ik hen zal wegdrijven;19 daarom, dat zij naar mijne woorden niet hoorden, spreekt de Heer, toen Ik mijne knechten, de profeten, vroeg en laat tot hen gezonden heb, maar gij wildet niet horen, spreekt de Heer.20 Doch gij allen, die gevankelijk weggevoerd zijt, die Ik uit Jeruzalem naar Babel heb doen trekken, hoort het woord des Heren:21 dus spreekt de Heer Zebath, Israls God, aangaande Achab, den zoon van Kolaja, en aangaande Zedeka, den zoon van Maseja, die ulieden leugen profeteren in mijnen naam: Zie, Ik zal hen geven in de hand van Nebukadnezar, den koning van Babel, die zal hen voor uwe ogen verslaan,22 dat men van hen een vloek zal maken onder al de gevangenen van Juda, die in Babel zijn, en zeggen: De Heer doe aan u gelijk aan Zedeka, en aan Achab, die de koning van Babel op het vuur liet braden;23 daarom, dat zij ene dwaasheid in Isral begingen, en overspel bedreven met vrouwen van anderen, en leugen predikten in mijnen naam, hetgeen Ik hun niet bevolen had; dit weet Ik, en getuig het, spreekt de Heer.
24 En tot Semaja van Nehelam zult gij zeggen:25 Dus spreekt de Heer Zebath, Israls God: Omdat gij onder uwen naam brieven hebt gezonden aan al het volk, dat te Jeruzalem is, en aan den priester Zefanja, den zoon van Maseja, en al de priesters, zeggende:26 De Heer heeft u tot priester gesteld in plaats van den priester Jojada, dat gij opzieners zoudt zijn in het huis des Heren over alle onzinnigen en profeteerders, dat gij hen in de gevangenis en in de boeien zoudt zetten:27 nu dan, waarom bestraft gij Jeremia van Anathoth niet, die voor u profeteert?28 Omdat hij tot ons naar Babel gezonden heeft, zeggende: Het zal nog lang duren; bouwt huizen en bewoont ze, en plant hoven en eet er de vruchten van.29 Want de priester Zefanja had dezen brief gelezen voor de oren van den profeet Jeremia.30 Daarom geschiedde het woord des Heren tot Jeremia, zeggende:31 Zend heen tot al de gevangenen, en laat hun zeggen: Dus spreekt de Heer aangaande Semaja van Nehelam: Omdat Semaja voor ulieden profeteert, en Ik hem toch niet gezonden heb, en maakt, dat gij op leugens vertrouwt,32 daarom spreekt de Heer: Zie, Ik zal Semaja van Nehelam bezoeken, benevens zijn zaad, dat niemand van de zijnen onder dit volk zal blijven, noch het goede zien, hetwelk Ik aan mijn volk zal doen, spreekt de Heer; want hij heeft hen met zijne woorden afgewend van den Heer.