the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jeremia 25
1 Dit is het woord, dat tot Jeremia geschiedde aangaande het gehele volk van Juda, in het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josa, den koning van Juda, dat is het eerste jaar van Nebukadnezar, den koning van Babel;2 hetwelk de profeet Jeremia sprak tot al het volk van Juda en tot al de inwoners van Jeruzalem, zeggende:3 Sedert het dertiende jaar van Josa, den zoon van Amon, den koning van Juda, is het woord des Heren tot mij geschied tot op dezen dag toe; en ik heb ulieden nu drientwintig jaar vroeg en laat gepredikt, maar gij hebt nooit willen horen.4 Ook heeft de Heer tot u gezonden al zijne knechten, de profeten, vroeg en laat; maar gij hebt nooit willen horen, noch uwe oren geneigd om te horen,5 als zij spraken: Bekeert u toch een ieder van zijnen bozen weg en van uwe kwade handelingen, zo zult gij in het land, hetwelk de Heer u en uwen vaderen gegeven heeft, altoos en eeuwiglijk blijven;6 volgt geen andere goden om hen te dienen en te aanbidden, opdat gij Mij niet vertoornt door het werk uwer handen, en Ik een ongeluk over u brenge.7 Maar gij wildet Mij geen gehoor geven, spreekt de Heer, zodat gij Mij vertoorndet door het werk uwer handen, tot uw eigen ongeluk.
8 Daarom spreekt de Heer Zebath aldus: Dewijl gij dan naar mijne woorden niet horen wilt,9 zie, zo zal Ik uitzenden en alle volken van het Noorden laten komen, spreekt de Heer, en ook mijnen knecht Nebukadnezar, den koning van Babel, en zal hen brengen over dit land en over degenen, die daarin wonen, en over al deze volken, die rondom liggen; en Ik zal hen verbannen en vernielen, en hen tot spot en tot ene eeuwige woestijn maken.10 En Ik zal daaruit doen vergaan al het vrolijke gezang, de stem des bruidegoms en der bruid, het geluid des molens en het licht der lamp;11 en dit gehele land zal woest en vernield worden, en deze volken zullen den koning van Babel dienen zeventig jaar.12 Maar als de zeventig jaar om zijn, zal Ik den koning van Babel bezoeken, en al dit volk, spreekt de Heer, wegens hunne misdaad, daarnevens het land der Chalden; en Ik zal het tot ene eeuwige woestijn maken.13 Alzo zal Ik over dit land brengen al mijne woorden, die Ik daartegen gesproken heb, alles wat in dit boek geschreven is, hetwelk Jeremia geprofeteerd heeft over alle volken.14 Want ook hen zullen machtige volken en grote koningen doen dienen, en Ik zal hun vergelden naar hunne verdiensten en naar de werken hunner handen.
15 Want dus spreekt de Heer, Israls God, tot mij: Neem dezen beker van den wijn der gramschap van mijne hand, en schenk daaruit aan alle volken, tot welke Ik u zend;16 dat zij drinken, tuimelen en onzinnig worden, wegens het zwaard, hetwelk Ik onder hen zenden zal.17 En ik nam den beker van de hand des Heren, en gaf daaruit te drinken aan alle volken, tot welke de Heer mij zond:18 Jeruzalem en de steden van Juda, en hare koningen en vorsten, dat zij woest en vernield zullen liggen, en een spot en vloek zijn, gelijk het heden ten dage is;19 ook Farao, den koning van Egypte, en zijne knechten, zijne vorsten en al zijn volk;20 en alle landen tegen het Westen; alle koningen in het land Uz, alle koningen in het land der Filistijnen, en Askalon, Gaza, Ekron en de overgeblevenen van Asdod;21 Edom en Moab en de kinderen Ammons;22 en alle koningen van Tyrus, alle koningen van Sidon, en de koningen in de eilanden, die aan gene zijde der zee zijn;23 Dedan, Tema en Buz, en allen, die het haar rondom afknipen;24 alle koningen van Arabi, en alle koningen tegen het Westen, die in de woestijn wonen;25 alle koningen van Zimri, alle koningen van Elam, en alle koningen van Medi;26 alle koningen tegen het Noorden, zowel die nabij als die verre zijn, den een zowel als den ander; en alle koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn. En de koning van Sesach zal na hen drinken.27 Gij zult dan tot hen zeggen: Dus spreekt de Heer Zebath, Israls God: Drinkt, dat gij dronken wordt en spuwt, en nedervalt en niet weder opstaat, vanwege het zwaard, dat Ik onder u zend.28 En wanneer zij den beker niet van uwe hand willen nemen om te drinken, zo zeg tot hen: Aldus spreekt de Heer Zebath: Gij zult en moet drinken;29 want zie, in de stad, die naar mijnen naam genoemd is, begin Ik te plagen, en zoudt gij ongestraft blijven? Gij zult niet ongestraft blijven; want Ik roep het zwaard over allen, die op de aarde wonen, spreekt de Heer Zebath.
30 En gij zult hun al deze woorden profeteren, en zeg tot hen: De Heer zal brullen uit de hoogte, en zijnen donder laten horen uit zijne heilige woning; Hij zal brullen tegen zijne woonstede; Hij zal een lied der wijnperstreders zingen tegen alle inwoners des lands,31 welks weergalm klinken zal tot aan des aardrijks einde; want de Heer heeft te richten met de volken, en zal met alle vlees gericht houden: de goddelozen zal Hij aan het zwaard overgeven, spreekt de Heer.32 Dus spreekt de Heer Zebath: Zie, er zal een plaag komen van het ne volk tot het andere, en een groot onweder zal verwekt worden van de zijden des lands.33 Dan zullen de verslagenen van den Heer in dien tijd liggen van het ne einde der aarde tot aan het andere einde; die zullen niet beklaagd, noch opgenomen, noch begraven worden, maar zij moeten op het veld liggen en tot mest worden.34 Kermt nu, gij herders, en jammert; wentelt u in het stof, gij voorgangers der kudde, want de tijd is gekomen, dat gij geslacht en verstrooid zult worden, en vallen zult als een kostbaar vat;35 en de herders zullen niet kunnen ontvlieden, en de voorgangers der kudde zullen het niet kunnen ontlopen.36 Daar zullen dan de herders jammeren, en de voorgangers der kudde zullen kermen, omdat de Heer hunne weide zo verwoest heeft,37 en omdat hunne landouwen, die zo wl stonden, verdorven zijn wegens den grimmigen toorn des Heren:38 Hij heeft zijne hut verlaten als een jonge leeuw; en zo is hun land vernield, wegens den toorn des verdervers en wegens zijnen grimmigen toorn.