the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jeremia 21
1 Dit is het woord, dat van den Heer geschiedde tot Jeremia, toen koning Zedeka tot hem zond Pashur, den zoon van Malka, en Zefanja, den zoon van Maseja, den priester, zeggende:2 Vraag toch den Heer voor ons, want Nebukadnezar, de koning van Babel, strijdt tegen ons: dat de Heer toch met ons handele naar al zijne wonderen, opdat hij van ons wegtrekke.3 En Jeremia sprak tot hen: Zegt tot Zedeka:4 Dus spreekt de Heer, Israls God: Zie, Ik zal de wapenen terugwenden, welke gij in uwe handen hebt, met welke gij strijdt tegen den koning van Babel en tegen de Chalden, die u van buiten aan den muur belegerd hebben; en Ik zal ze op een hoop verzamelen midden in de stad.5 En Ik zelf zal tegen u strijden met ene uitgestrekte hand en met een sterken arm, ja met gramschap en gloed des toorns en grote verbolgenheid.6 En Ik zal de ingezetenen dezer stad slaan, zo mensen als vee, dat zij sterven zullen door ene zware pest.7 En daarna, spreekt de Heer, zal Ik Zedeka den koning van Juda, benevens zijne knechten en het volk, dat in deze stad van de pest, het zwaard en den honger overblijven zal, geven in de hand van Nebukadnezar, den koning van Babel, en in de hand hunner vijanden en in de hand dergenen, die hun naar het leven staan; en hij zal ze slaan met de scherpte des zwaards, zodat er geen verschoning, noch genade, noch barmhartigheid zal zijn.
8 En zeg tot dit volk: Dus spreekt de Heer: Zie, Ik leg u Vr den weg des levens en den weg des doods:9 wie in deze stad blijft, die zal sterven door het zwaard of door den honger of door de pest; maar, wie uitgaat tot de Chalden, die ulieden belegeren, zal in leven blijven, en zal zijn leven als een buit behouden.10 Want Ik heb mijn aangezicht tegen deze stad gesteld tot ongeluk, en niet ten goede, spreekt de Heer; zij zal den koning van Babel overgegeven worden, om ze met vuur te verbranden.11 En hoort ook het woord des Heren aangaande het huis des konings van Juda;12 gij huis van David, dus spreekt de Heer: Houdt des morgens gericht, en verlost den beroofde uit de hand des geweldenaars; opdat mijne gramschap niet uitvare als een vuur, en zo brande, dat niemand het blussen kan, om uwe kwade werken.13 Zie, spreekt de Heer, Ik zal tegen u strijden, die in de laagte, op de steenrots en op de vlakte woont, en zegt: Wie zou ons overvallen of in onze sterkten komen?14 Ik zal ulieden bezoeken, spreekt de Heer, naar de vrucht van uw doen; Ik zal een vuur ontsteken in uw woud, dat alles rondom verteren zal.