the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jeremia 20
1 Toen nu Pashur, de zoon van Immer, de priester, die tot overste in het huis des Heren gesteld was, Jeremia deze woorden hoorde profeteren,2 sloeg hij den profeet Jeremia, en wierp hem in de gevangenis, welke is in het bovenste der poort van Benjamin, die aan het huis des Heren is.3 En toen het morgen werd, haalde Pashur Jeremia uit de gevangenis. Toen sprak Jeremia tot hem: De Heer noemt u voortaan niet Pashur, maar Magormissabib schrik van rondom.4 Want dus spreekt de Heer: Zie, Ik wil u met al uwe vrienden aan de vrees overgeven, en zij zullen door het zwaard hunner vijanden vallen, dat uwe ogen het zien zullen; en Ik zal geheel Juda in de hand des konings van Babel overgeven; die zal hen wegvoeren naar Babel en met het zwaard doden.5 Ook zal Ik al de goederen dezer stad, met al haren arbeid, en al hare kleinodin, en al de schatten der koningen van Juda in de hand hunner vijanden geven, die ze zullen roven en wegvoeren en naar Babel brengen.6 En gij, Pashur, zult met al uwe huisgenoten in gevangenschap gaan, en naar Babel komen; aldaar zult gij sterven en begraven worden, met al uwe vrienden, voor wie gij leugens geprofeteerd hebt.
7 Heer, Gij hebt mij overreed en ik heb mij laten overreden; Gij zijt mij te sterk geweest en hebt overmoogd; maar ik ben daarover ten spot geworden dagelijks, en iedereen beschimpt mij.8 Want sedert ik gesproken, geroepen en gepredikt heb van de plaag en verwoesting, is het woord des Heren mij ten hoon en spot geworden dagelijks.9 Toen dacht ik: Ik wil er niet meer van gewagen, en niet meer in zijnen naam prediken; maar het werd in mijn hart als een brandend vuur, in mijn gebeente besloten, dat ik het niet verdragen kon en bijna vergaan was.10 Want ik hoor, dat velen mij schelden en mij verschrikken van rondom. Klaagt hem aan zeggen zij, wij willen hem aanklagen. Al mijne vrienden loeren op mijnen val, zeggende: misschien zal hij overreed worden, zo zullen wij aan hem kunnen komen en ons aan hem wreken.11 Maar de Heer is met mij als een sterke held, daarom zullen mijne vervolgers vallen en niet de overhand hebben; te schande worden zij geheel en al, omdat zij zo dwaas handelen; eeuwig zal de schande zijn, men zal die niet vergeten.12 En nu, Heer Zebath, Gij, die den rechtvaardige beproeft, nieren en harten ziet, laat mij uwe wraak aan hen zien, want ik heb u mijne zaak bevolen.13 Zingt den Heer, roemt den Heer, die het leven des weerlozen uit de hand der bozen redt.
14 Vervloekt zij de dag, op welken ik geboren ben; de dag, op welken mijne moeder mij baarde, zij niet gezegend.15 Vervloekt zij hij, die mijnen vader de goede boodschap bracht, zeggende: Gij hebt een jongen zoon, verblijd u over hem.16 Dat die man zij als de steden, welke de Heer heeft omgekeerd zonder zich te ontfermen; hij hore des morgens gejammer en des middags gekerm.17 Dat gij mij niet gedood hebt in den moederschoot, of dat mijne moeder mijn graf geweest ware, en haar schoot voor eeuwig ware zwanger gebleven!18 Waarom ben ik uit den moederschoot voortgekomen, om jammer en ellende te zien, en mijne dagen in schande door te brengen?