the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jeremia 16
1 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende:2 Gij zult u geen vrouw nemen, noch zonen of dochters verwekken in deze plaats;3 want dus spreekt de Heer aangaande de zonen en dochters, die in deze plaats geboren worden, aangaande hunne moeders, die hen baarden, en aangaande hunne vaders, die hen verwekten in dit land:4 Zij zullen aan smartelijke krankheden sterven en niet beklaagd noch begraven worden, maar zij zullen tot mest op het land worden, en zij zullen door het zwaard en den honger omkomen, en hunne dode lichamen zullen den vogelen des hemels en den dieren der aarde tot spijs zijn.5 Want dus spreekt de Heer: Gij zult niet in het treurhuis gaan, en zult ook nergens heengaan tot rouwbeklag, noch medelijden met hen hebben, want Ik heb mijnen vrede van dit volk weggenomen, spreekt de Heer, mijne genade en barmhartigheid tevens;6 zodat beiden, groot en klein, in dit land zullen sterven, en niet begraven noch beklaagd worden, en niemand zal zich om hunnentwil insnijden noch kaal scheren.7 Ook zal men hun het brood niet breken met betrekking tot den rouw, om hen te troosten over een gestorvene, noch hun te drinken geven uit den troostbeker over iemands vader of moeder.8 Ook zult gij in geen drinkhuis gaan om met hen aan te zitten, om te eten en te drinken.9 Want dus spreekt de Heer Zebath, Israls God: Zie, Ik zal van deze plaats voor uwe ogen en bij uw leven doen ophouden de stem der vreugde en der blijdschap, de stem des bruidegoms en der bruid.
10 En als gij aan dit volk dit alles zult gezegd hebben, en zij dan tot u zeggen zullen: Waarom spreekt de Heer over ons al dit grote ongeluk uit? Welke is de misdaad en de zonde, waarmede wij tegen den Heer onzen God gezondigd hebben? dan zult gij tot hen zeggen:11 Omdat uwe vaders Mij verlaten hebben, spreekt de Heer, en andere goden nagevolgd en die gediend en aangebeden, maar Mij verlaten en mijne wet niet onderhouden hebben;12 en omdat gij nog erger doet dan uwe vaders; want zie, ieder leeft naar het goeddunken van zijn boos hart, om naar Mij niet te horen.13 Daarom zal Ik u uit dit land stoten in een land, hetwelk gij niet gekend hebt noch uwe vaders; daar moogt gij dan, dag en nacht, andere goden dienen; want Ik zal u geen genade bewijzen.
14 Derhalve zie, de tijd komt, spreekt de Heer, dat men niet meer zeggen zal: Zo waarachtig de Heer leeft, die de kinderen Israls uit Egypteland gevoerd heeft,15 maar: Zo, waarachtig de Heer leeft, die de kinderen Israls gevoerd heeft uit het land van het Noorden, en uit al de landen, waarheen Hij hen gedreven heeft; want Ik zal hen wederbrengen in hun land, hetwelk Ik hunnen vaderen gegeven heb.16 Zie, Ik zal vele visschers uitzenden, spreekt de Heer, die zullen hen opvissen; en daarna zal Ik vele jagers uitzenden, die zullen hen vangen op alle bergen en op alle heuvelen en in alle steenkloven.17 Want mijne ogen zien op al hunne wegen, zodat zij zich voor Mij niet verbergen kunnen; en hunne misdaad is voor mijne ogen niet verborgen.18 Maar Ik zal eerst hunne misdaad en zonde dubbel betalen, omdat zij mijn land met de dode lichamen hunner afgoden verontreinigd en mijn erfdeel met hunne gruwelen vervuld hebben.19 Heer, Gij zijt mijne sterkte en kracht, en mijne toevlucht in den nood; de volken zullen tot U komen van het einde der aarde, en zeggen: Onze vaders hebben valse en nietige goden gehad, die geen nut konden doen.20 Hoe zou een mens zich goden kunnen maken? Het zijn toch geen goden.21 Derhalve zie, nu zal Ik hen leren, en mijne hand en macht hun bekendmaken; en zij zullen gewaarworden, dat mijn naam Heer is.