the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jeremia 1
1 Dit zijn de woorden van Jeremia, den zoon van Hilka, uit de priesters te Anathoth, in het land van Benjamin;2 tot wien het woord des Heren geschiedde ten tijde van Josa, den zoon van Amon, den koning van Juda, in het dertiende jaar zijner regering;3 alsook daarna in de dagen van Jojakim, den zoon van Josa, den koning van Juda, tot aan het einde van het elfde jaar van Zedeka, den zoon van Josa den koning van Juda, tot op de gevangenschap van Jeruzalem in de vijfde maand.
4 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende:5 Ik kende u, eer Ik u in den moederschoot vormde, en zonderde u af, eer gij geboren werdt, en Ik stelde u tot een profeet onder de volken.6 Doch ik zeide: Ach Heere Heere, ik kan niet prediken, want ik ben te jong.7 Maar de Heer sprak tot mij: Zeg niet: Ik ben te jong; maar gij zult gaan waarheen ik u zend, en prediken wat Ik u gelast:8 vrees niet voor hen, want Ik ben met u en zal u redden, spreekt de Heer.9 En de Heer strekte zijne hand uit en roerde mijnen mond aan, en Hij sprak tot mij: Zie, Ik leg mijne woorden in uwen mond: zie,10 Ik stel u op dezen dag over allerlei volken en koninkrijken, om uit te roeien, af te breken, te vernielen en te bederven, ook om op te bouwen en te planten.
11 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende: Jeremia, wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie een wakkeren staf.12 En de Heer sprak tot mij: Gij hebt wl gezien; want Ik zal wakker zijn over mijn woord om het te doen.13 En het woord des Heren geschiedde ten tweeden male tot mij, zeggende: Wat ziet gij? Ik zeide: Ik zie een ziedenden pot van het Noorden herwaarts.14 En de Heer sprak tot mij: Van het Noorden zal het ongeluk uitbreken over allen, die in het land wonen.15 Want zie, Ik zal alle vorsten der koninkrijken van het Noorden oproepen, spreekt de Heer, dat zij zullen komen en hunne tronen zetten tot voor de poorten van Jeruzalem, en rondom de muren heen, en voor alle steden van Juda;16 en Ik zal mijn oordeel over hen laten gaan vanwege al hunne boosheid, dat zij Mij verlaten en anderen goden wieroken, en de werken hunner handen aanbidden.17 Gord dan nu uwe lendenen en maak u op, en predik hun alwat Ik u gelasten zal: vrees niet voor hen, opdat Ik u voor hun aangezicht niet versla.18 Want Ik zal u heden maken tot ene vaste stad, tot ene ijzeren zuil, tot een koperen muur, in het gehele land: tegen de koningen van Juda, tegen zijne vorsten, tegen zijne priesters, en tegen het volk des lands;19 zodat, schoon zij tegen u strijden, zij nochtans niets zullen vermogen tegen u; want Ik ben met u, spreekt de Heer, om u te redden.