the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jesaja 50
1 Dus spreekt de Heer: Waar is de scheidbrief uwer moeder, waarmede Ik haar heb weggezonden? Of waar is mijn schuldeiser, aan wien Ik u verkocht heb? Zie, gij zijt om uwe zonden verkocht, en uwe moeder is wegens uwe overtredingen weggezonden.2 Waarom, als Ik kwam, was er niemand, en antwoordde niemand, als Ik riep? Is mijne hand nu zo kort geworden, dat zij niet verlossen kan, of is er geen kracht in Mij om te redden? Zie, door mijn dreigen maak Ik de zee droog, en maak de rivieren tot dorren grond, dat hare vissen wegens gebrek aan water stinken, en van dorst sterven;3 Ik bekleed den hemel met donkerheid, en geef rouwgewaad tot zijn bedeksel.
4 De Heere Heere heeft mij ene bespraakte tong gegeven, opdat ik wete met de vermoeiden te spreken ter rechter tijd; Hij wekt mij elken morgen; Hij wekt mij het oor, zodat ik hoor als een leerling.5 De Heere Heere heeft mij het oor geopend, en ik ben niet ongehoorzaam, en ga niet achterwaarts.6 Ik hield mijnen rug toe dengenen, die mij sloegen, en mijne wangen dengenen, die mij den baard uitplukten; mijn aangezicht verborg ik niet voor smaadheid en speeksel.7 Want de Heere Heere helpt mij, daarom word ik niet te schande; daarom heb ik mijn aangezicht aangeboden als een keisteen, want ik weet, dat ik niet te schande zal worden.8 Hij is nabij, die mij recht spreekt; wie zal met mij twisten? Laat ons tot elkander treden; wie heeft ene rechtzaak tegen mij? Hij kome herwaarts tot mij.9 Zie, de Heere Heere helpt mij, wie zal mij dan veroordelen? Zie, zij zullen allen als een kleed verouderen, de motten zullen hen opeten.
10 Wie is er onder u, die den Heer vreest, die aan de stem van zijnen knecht gehoor geeft? Als hij in het duister wandelt en geen licht hem beschijnt, dat hij vertrouwe op den naam des Heren en zich verlate op zijnen God.11 Zie, gij allen, die een vuur ontsteekt, en u met vlammen toerust, wandelt in het licht uws vuurs, en in de vlam, die gij ontstoken hebt. Doch dit wedervaart u van mijne hand, dat gij in smart zult liggen.