the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jesaja 51
1 Hoort, naar Mij, gij, die de gerechtigheid najaagt, die den Heer zoekt: aanschouwt de steenrots, waaruit gij gehouwen, en de steengroeve, waaruit gij gegraven zijt;2 aanschouwt Abraham, uwen vader, en Sara, die u gebaard heeft; want Ik riep hem, toen hij nog alleen was, en zegende hem, en vermenigvuldigde hem.3 Zo zal ook de Heer Sion troosten; Hij zal troosten al hare woeste plaatsen, en hare woestijnen maken tot lusthoven, en hare velden tot een hof des Heren; zodat men er blijdschap en vreugd in vinden zal, dank gezang en lofgezang.
4 Geeft acht op Mij, mijn volk; hoort naar Mij, mijne lieden; want van Mij zal ene wet uitgaan, en mijn recht zal Ik tot een licht der volken stellen.5 Want mijne gerechtigheid is nabij; mijn heil trekt uit; en mijn arm zal de volken richten; de eilanden wachten op Mij, en verbeiden mijnen arm.6 Heft uwe ogen op naar den hemel, en aanschouwt de aarde beneden; voorwaar de hemel zal als een rook vergaan, en de aarde als een kleed verouderen, en die er op wonen zullen sterven als deze; maar mijn heil blijft eeuwig, en mijne gerechtigheid zal niet vernietigd worden.7 Hoort naar Mij, gij die de gerechtigheid kent, gij volk, in welks hart mijne wet is; vreest niet, als de lieden u smaden, en ontzet u niet, als zij u vloeken;8 want de motten zullen hen verteren als een kleed, en de wormen zullen hen opeten als een wollen doek; maar mijne gerechtigheid blijft eeuwig, en mijn heil immer en altoos.
9 Waak op, waak op, bekleed u met macht, gij arm des Heren, waak op als eertijds, van ouds af; zijt gij het niet, die de trotsen vernield, en den draak gewond hebt?10 Zijt gij het niet, die de zee der grote diepe wateren uitdroogdet; die den grond der zee tot een weg maaktet, opdat de verlosten er doorgingen?11 Alzo zullen de verlosten des Heren wederkeren en met roem tot Sion komen, en eeuwige vreugd zal op hun hoofd zijn; blijdschap en vreugd zullen zij aangrijpen, droefenis en klacht zal van hen wegvlieden.12 Ik, Ik ben uw Trooster: wie zijt gij dan, dat gij voor mensen vreest, die immers sterven, en voor mensenkinderen, die het gras gelijk zijn,13 en dat gij den Heer vergeet, die u gemaakt heeft, die den hemel uitbreidt en de aarde grondvest, en gestadig, dag aan dag, vreest voor de gramschap van den verdrukker, als hij voorneemt te verderven? Waar is dan de gramschap van den verdrukker?14 Snel zal de gekluisterde ontboeid worden; hij zal niet sterven in den kuil, zelfs zal hij aan brood geen gebrek lijden.15 Want Ik ben de Heer, uw God, die de zee beweeg, dat hare golven woeden; wiens naam is Heer Zebath.16 Ik leg mijn woord in uwen mond, en bedek u onder de schaduw mijner handen, opdat Ik den hemel plante en de aarde grondveste, en tot Sion zegge: Gij zijt mijn volk.
17 Ontwaak, ontwaak, sta op, Jeruzalem, gij, die uit de hand des Heren den kelk zijner gramschap gedronken hebt; de hef des zwijmelbekers hebt gij uitgedronken en geledigd.18 Er was niemand, die haar leidde, van al de kinderen, die zij gebaard heeft; niemand, die haar bij de hand nam, van al de kinderen, die zij heeft grootgebracht.19 Deze twee dingen zijn u wedervaren: wie had medelijden met u? Verwoesting en vernieling, honger en zwaard: wie was er, die u troostte?20 Uwe kinderen waren versmacht; zij lagen op alle straten, als een wilde os in den strik, vol van den toorn des Heren en van de bedreiging uws Gods.21 Derhalve hoor dit, gij ellendige, en die dronken zijt, maar niet van wijn.22 Dus spreekt uw Heerser, de Heer en uw God, die zijn volk wreekt: Zie, Ik neem den zwijmelbeker uit uwe hand, de hef van den kelk mijner gramschap; gij zult dien voortaan niet meer drinken;23 maar Ik zal hem aan uwe onderdrukkers in de hand geven, die tot uwe ziel zeiden: Buig u neder, opdat wij over u heengaan, en leg uwen rug tot een bodem en tot ene straat, opdat men er overheenlope.