Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Jesaja 49

1 Hoort naar mij, gij eilanden; en gij volken in verre landen, merkt op. De Heer heeft mij geroepen van den moederschoot af; Hij heeft mijnen naam vermeld, toen ik nog ongeboren was,2 en heeft mijnen mond gemaakt tot een scherp zwaard; met de schaduw zijner hand heeft Hij mij bedekt; Hij heeft mij tot een glinsterenden pijl gemaakt, en mij in zijnen pijlkoker verborgen;3 en Hij heeft tot mij gezegd: Gij zijt mijn knecht, Isral, door wien Ik wil verheerlijkt worden.4 Maar ik dacht: Ik arbeidde tevergeefs, en verspilde mijne kracht ijdel en onnut; alhoewel mijne zaak des Heren, en mijn ambt mijns Gods is.5 En nu spreekt de Heer, die mij van den moederschoot af tot zijnen knecht bereid heeft, dat ik Jakob tot Hem bekeren zal, opdat Isral niet weggeraapt worde daarom ben ik dierbaar voor den Heer, en is mijn God mijne sterkte,6 zo spreekt hij: Het is te gering, dat gij mijn knecht zoudt zijn, om de stammen van Jakob op te richten en de bewaarden in Isral weder te brengen; maar Ik heb u ook tot een licht der heidenen gesteld, opdat gij mijn heil zoudt zijn tot aan het einde der aarde.

7 Dus spreekt de Heer, de Verlosser van Isral, zijn Heilige, tot de verachte ziel, tot hem van wien het volk een afschuw heeft, tot dien knecht der overheerschers: Koningen zullen het zien en opstaan, en vorsten zullen aanbidden, om des Heren wil, die getrouw is, om den Heilige van Isral, die u heeft uitverkoren.8 Dus spreekt de Heer: Ik heb u verhoord in den genadigen tijd, en heb u ten dage des heils geholpen; en Ik heb u behoed, en tot een verbond onder het volk gesteld; opdat gij het land zoudt oprichten; en de verwoeste erven doen innemen;9 om te zeggen tot de gevangenen: Gaat uit, en tot hen, die in de duisternis zijn: Komt aan het licht; opdat zij grazen aan alle wegen, en op alle heuvels hunne weide hebben.10 Zij zullen noch hongeren noch dorsten; geen hitte noch zon zal hen steken; want hun Ontfermer zal hen leiden, en zal hen aan waterwellen voeren;11 Ik wil al mijne bergen tot een weg maken, en mijne paden zullen gebaand zijn.12 Zie, dezen zullen van verre komen, en zie, genen van het Noorden; dezen van de zee, en genen uit het land van Sinim.

13 Juicht gij hemelen, verheug u, gij aarde; looft, gij bergen, met gejuich; want de Heer heeft zijn volk vertroost, en ontfermt zich over zijne ellendigen.14 Doch Sion zegt: De Heer heeft mij verlaten, de Heer heeft mij vergeten.15 Kan ook een vrouw haar kind vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over den zoon haars schoots? En al kon zij dien vergeten, zo zal Ik nochtans u niet vergeten.16 Zie, in beide handpalmen heb Ik u getekend, uwe muren zijn gestadig voor mij.17 Uwe bouwmeesters zullen zich haasten, maar uwe verdervers en verwoesters zullen zich verwijderen.

18 Hef uwe ogen op rondom en zie, deze allen komen verzameld tot u. Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heer, gij zult met hen als met een sieraad bekleed worden, gelijk ene bruid u met hen versieren;19 want uw woest, verstoord en bedorven land zal u te eng worden om er in te wonen, als uwe verdervers verre van u zullen zijn;20 zodat gij, die weleer kinderloos waart, uwe zonen zult horen zeggen: De ruimte is te nauw, maak ruimte voor mij, dat ik wonen kan.21 En gij zult zeggen in uw hart: Wie heeft mij dezen verwekt? Ik was kinderloos, eenzaam, verdreven en verstoten: wie heeft dezen voor mij opgevoed? Zie, ik was alln overgelaten, vanwaar dan toch zijn dezen?22 Dus spreekt de Heere Heere: Zie, Ik zal mijne handen tot de heidenen opheffen, en onder de volken mijne banier opsteken; dan zullen zij uwe zonen brengen op den arm, en uwe dochters op de schouders aandragen;23 en koningen zullen uwe voedsterheren en vorstinnen uwe zoogsters zijn, zij zullen voor u nedervallen op het aangezicht ter aarde, en het stof van uwe voeten likken; dan zult gij bevinden, dat Ik de Heer ben, dat niet te schande worden wie op Mij wachten.

24 Kan men ook een held zijne prooi ontnemen, of kan men den geweldenaar zijne gevangenen ontvoeren?25 Doch aldus spreekt de Heer: Nu zullen de gevangenen den held ontnomen worden, en de prooi des geweldenaars zal hem ontvoerd worden, en Ik zal met uwe twisters twisten, en uwe zonen helpen;26 en Ik zal uwe verslinders spijzen met hun eigen vlees, en zij zullen van hun eigen bloed, als van zoeten wijn, dronken worden; en alle vlees zal gewaarworden, dat Ik de Heer uw Heiland ben en uw Verlosser, de Machtige van Jakob.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile