the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jesaja 37
1 Toen nu koning Hizka dit hoorde, scheurde hij zijne klederen en bedekte zich met een zak, en ging in het huis des Heren.2 En hij zond Eljakim, den hofmeester, en Sebna, den schrijver, tezamen met de oudste priesters, met zakken bedekt, tot den profeet Jesaja, den zoon van Amoz,3 om tot hem te zeggen: Dus spreekt Hizka: Dit is een dag van droefenis, van scheldwoorden en van lastering; want het gaat eveneens als wanneer de kinderen tot aan de geboorte gekomen zijn, en er geen kracht is om te baren.4 Dat toch de Heer uw God horen wilde de woorden van Rabsak, dien zijn heer, de koning van Assyri, gezonden heeft om den levenden God te lasteren en te schelden met zulke woorden als de Heer uw God gehoord heeft. Wil toch uw gebed opheffen voor de overgeblevenen, die nog voorhanden zijn.5 En de knechten van koning Hizka kwamen tot Jesaja.6 Jesaja nu zeide tot hen: Zegt aldus tot uwen heer: Z spreekt de Heer: Vrees niet voor de woorden, die gij gehoord hebt, met welke de dienaren van den koning van Assyri Mij gelasterd hebben.7 Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat, wanneer hij een gerucht zal horen, hij weder zal keren in zijn land; en Ik zal hem door het zwaard vellen in zijn land.
8 Toen nu Rabsak wederkwam, vond hij den koning van Assyri strijdende tegen Libna; want hij had gehoord, dat hij van Lachis vertrokken was.9 En er kwam een gerucht van Tirhaka, den koning der Moren, zeggende: Hij is uitgetrokken om tegen u te strijden. Toen hij dit nu hoorde, zond hij boden tot Hizka en zeide:10 Zegt aldus tot Hizka, den koning van Juda: Laat u niet misleiden door uwen God, op wien gij u verlaat, zeggende: Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyri niet gegeven worden.11 Zie, gij hebt gehoord wat de koningen van Assyri gedaan hebben aan alle landen; hoe zij die verbannen hebben; en zoudt gij gered worden?12 Hebben dan de goden der volken de landen gered, welke mijne vaders verdorven hebben, als Gozan, Haran, Rezef en de kinderen van Eden te Telassar?13 Waar is de koning van Hamath en de koning van Arpad, en de koning der stad Sefarvam, van Hena en Ivva?14 Toen nu Hizka den brief van de boden ontvangen en gelezen had, ging hij op in het huis des Heren, en spreidde dien uit voor den Heer.15 En Hizka bad tot den Heer, zeggende:16 Heer Zebath, God van Isral, Gij die boven de cherubs zit, Gij zijt alln God over al de koninkrijken der aarde, Gij hebt den hemel en de aarde gemaakt.17 Heer, neig uwe oren en hoor; doe uwe ogen open en zie; hoor al de woorden van Sanherib, die hij gezonden heeft om den levenden God te honen.18 Het is waar, Heer, de koningen van Assyri hebben al de koninkrijken en hunne landen verwoest,19 en hebben hunne goden in het vuur geworpen, want zij waren geen goden, maar het werk van mensenhanden, hout en steen; daarom hebben zij ze vernield.20 Maar Gij, Heer onze God, help ons uit zijne hand, opdat alle koninkrijken der aarde gewaarworden, dat Gij alleen de Heer zijt.
21 Toen zond Jesaja, de zoon van Amoz, tot Hizka, en liet aan hem zeggen: Dus spreekt de Heer, de God van Isral: Wat gij van Mij gebeden hebt aangaande Sanherib, den koning van Assuri, dat heb Ik gehoord.22 Dit is het woord, dat de Heer tegen hem spreekt: De jonkvrouw, de dochter Sions veracht u en bespot u, en de dochter Jeruzalems schudt het hoofd over u.23 Wien hebt gij gehoond en gelasterd, tegen wien hebt gij uwe stem verheven? Gij heft immers uwe ogen omhoog tegen den Heilige van Isral.24 Door uwe knechten hebt gij den Heer gehoond, en gezegd: Ik ben met de menigte mijner wagens herwaarts opgetrokken op de hoogte der bergen, op de zijden van den Libanon; en ik heb zijne hoge cederen, zijn uitgelezen dennen afgehouwen, en ben op zijne uiterste hoogte gekomen, in het woud van zijnen boomgaard.25 Ik heb gegraven en de wateren uitgedronken, en heb met mijne voetzolen al de stromen uitgedroogd.26 Hebt gij niet gehoord, dat Ik eertijds zo gedaan en van ouds af zo gehandeld heb? En nu doe Ik ook alzo, dat vaste steden verwoest worden tot steenhopen,27 en hare inwoners zwak gemaakt en bevreesd worden, en beschaamd staan, en tot veldgras worden, en tot groen kruid; als het gras op de daken, dat verdort eer het rijp wordt.28 Maar Ik ken uw zitten, uwen uit gang en ingang, en uw woeden tegen Mij.29 Omdat gij dan tegen Mij woedt, en uwe trotschheid Mij ter ore gekomen is, zo zal Ik u een ring in den neus wringen, en een gebit in uwen mond, en zal u dien weg weder naar huis voeren, langs welken gij gekomen zijt.30 En dit zij u een teken: Eet in dit jaar het nagewas, in het tweede jaar wat vanzelf uitspruit; zaait en maait in het derde jaar, plant wijngaarden en eet hunne vruchten.31 Want de ontkomenen van het huis van Juda, die er overblijven, zullen wederom nederwaarts wortels schieten en opwaarts vruchten dragen.32 Want van Jeruzalem zullen uitgaan, die overgebleven zijn, en de ontkomenen van den berg Sion; de ijver van den Heer Zebath zal dit doen.33 Daarom spreekt de Heer aangaande den koning van Assyri aldus: Hij zal in deze stad niet komen, en zal ook geen pijl daarin schieten, en zal met geen schild haar naderen, en zal er geen wal tegen opwerpen;34 maar den weg, dien hij gekomen is, zal hij terugkeren, zodat hij in deze stad niet komen zal, spreekt de Heer.35 Want Ik zal deze stad beschermen, opdat Ik haar helpe, om mijnentwil en om mijns dienaars Davids wil.36 Toen ging de Engel des Heren uit en sloeg in het Assyrische leger honderdvijfentachtigduizend man; en toen zij des morgens vroeg opstonden, zie, toen lagen er overal dode lichamen.37 En de koning van Assyri, Sanherib, brak op en trok heen, en keerde weder naar huis, en bleef te Ninev.38 En het geschiedde, toen hij aanbad in het huis van Nisroch, zijnen god, dat zijne zonen Adrammlech en Sarzer hem sloegen met het zwaard; en zij vloden in het land Ararat, en zijn zoon Esar-Haddon werd koning in zijne plaats.